ECLI:NL:CRVB:2014:715

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
11-4257 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van huishoudelijke hulp aan appellante met beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen, waarbij haar bezwaar tegen de afbouw van huishoudelijke hulp werd afgewezen. Appellante, een alleenstaande moeder van een drieling, heeft beperkingen door blijvend krachtverlies in haar armen en concentratiestoornissen, wat haar in het dagelijks leven belemmert. In 2008 ontving zij 29 uur hulp bij het huishouden per week, maar na een herindicatie door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) werd dit aantal verlaagd. Het college besloot haar, onder toepassing van de hardheidsclausule, 24 uur hulp per week toe te kennen, wat appellante niet voldoende vond. De rechtbank Amsterdam verklaarde haar beroep ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante met de toekenning van 24 uur huishoudelijke hulp per week in voldoende mate was gecompenseerd voor haar beperkingen. De Raad vond geen aanknopingspunten om anders te oordelen dan de rechtbank en bevestigde de eerdere uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/4257 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 juni 2011, 10/6146 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.J.G. Tijhuis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 18 december 2013, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren op 16 mei 1959, is een alleenstaande moeder van een drieling, geboren op 28 oktober 2007. Zij is verminderd belastbaar in verband met blijvend krachtverlies in haar armen en door concentratiestoornissen. Daarnaast is zij psychisch verminderd belastbaar. Appellante ervaart beperkingen bij het schoonmaken van de woning, het doen van de was en de boodschappen en het verzorgen van haar kinderen. In 2008 heeft appellante gedurende 29 uur per week hulp bij het huishouden ontvangen. Daarnaast heeft appellante een indicatie in het kader van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) voor de functie Begeleiding gedurende 9 uur per week.
1.2.
In verband met de afloop van de indicatie van appellante voor hulp bij het huishouden op 8 januari 2009 heeft het college het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) opdracht gegeven appellante opnieuw te indiceren. Bij advies van 5 januari 2009 heeft C.M. Loogman-de Roo, indicatie-adviseur van CIZ, het college geadviseerd om de hulp bij het huishouden aan appellante gedurende een periode van 10 weken af te bouwen van 29 uur per week naar negen uur per week. Bij advies van 7 mei 2009 heeft CIZ - nadat het college de afwijking ten opzichte van de eerder toegekende uren voor hulp bij het huishouden te groot vond - 18 uur hulp bij het huishouden geïndiceerd. Vervolgens heeft het college een medisch adviseur van SCIO-consult geraadpleegd, die in het rapport van 9 oktober 2009 adviseerde een indicatie af te geven voor hulp bij het huishouden voor drie uur per week.
1.3.
Op grond van multidisciplinair overleg op 17 maart 2010 tussen het college, zorgaanbieder “Zorgsamen”, de gastouders, Amstelrind (thuisbegeleiding) en de huisarts van appellante is door de rapporteur van de afdeling voorzieningen gehandicapten en ouderen,
R. Zwarts, op 21 april 2010 een verslag opgemaakt. Bij besluit van 13 juli 2010 heeft het college appellante, onder toepassing van de hardheidsclausule, met ingang van 29 april 2010 in aanmerking gebracht voor hulp bij het huishouden ingevolge de Wmo gedurende 24 uur per week. De in het verleden toegekende huishoudelijke hulp van 29 uur per week wordt in de periode van 29 april 2010 tot 2 augustus 2010 van 29 uur per week afgebouwd naar 24 uur per week.
1.4.
Bij besluit van 17 november 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 juli 2010 ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van 17 november 2010.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het college zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de beperkingen van appellante en de hoeveelheid zorg waarmee zij hiervoor gecompenseerd dient te worden. Appellante heeft niet (medisch) onderbouwd dan wel anderszins aannemelijk gemaakt dat zij meer uren zorg nodig heeft om haar beperkingen te compenseren dan in de bestreden besluitvorming is neergelegd.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Onder meer is naar voren gebracht dat zij ten onrechte buiten het multidisciplinair overleg van
17 maart 2010 is gehouden en dat handhaving van het geïndiceerde aantal uren geboden is bij een gelijkblijvende situatie en ongewijzigde wet- en regelgeving.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante met het toekennen van 24 uur huishoudelijke hulp per week (na een korte afbouwperiode) in de periode in geding in voldoende mate is gecompenseerd voor de beperkingen die zij ondervindt bij het verrichten van huishoudelijke taken.
4.2.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. In hetgeen in hoger beroep - deels bij wijze van herhaling van het gestelde in eerste aanleg - door appellante is aangevoerd noch anderszins zijn in de voorhanden gegevens aanknopingspunten gevonden om in een andere zin dan de rechtbank te oordelen. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust.
4.3.
Uit hetgeen is overwogen in 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) S. Aaliouli
JvC