ECLI:NL:CRVB:2014:691

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
3 maart 2014
Zaaknummer
13-4721 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-pensioen en verzekeringsstatus van betrokkene in de periode 1985-1988

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de herziening van het AOW-pensioen van betrokkene, die in de periode van 1985 tot 1988 in de Verenigde Staten verbleef. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had eerder aan betrokkene een AOW-pensioen toegekend, maar kwam later terug op deze beslissing, stellende dat betrokkene in de genoemde periode niet vrijwillig verzekerd was voor de AOW. Betrokkene had echter altijd beweerd dat hij zich wel had verzekerd en had geen bewijsstukken meer, omdat hij deze had vernietigd bij zijn emigratie in 1996.

De Svb had in 2009 het pensioen van betrokkene herzien naar 96% van het maximale pensioen, maar kwam in 2011 terug op deze beslissing en stelde het pensioen opnieuw vast op 90%. De rechtbank Amsterdam had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de Svb niet voldoende nieuwe feiten had aangetoond om de herziening te rechtvaardigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb niet kon aantonen dat betrokkene redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij te veel pensioen ontving. De Raad oordeelde dat de Svb een foutief besluit had genomen door niet eerder onderzoek te doen naar de documenten van de echtgenote van betrokkene.

De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze het besluit van de Svb van 23 juni 2011 had herroepen, en bepaalde dat het AOW-pensioen van betrokkene met ingang van juli 2011 moest worden herzien naar 90% van het maximum pensioenbedrag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor het overige, waarbij werd vastgesteld dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden die een verdergaande terugwerkende kracht rechtvaardigden.

Uitspraak

13/4721 AOW
Datum uitspraak: 21 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam
van 1 augustus 2013, 11/3190 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[betrokkene] te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De Svb heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2014. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg. Betrokkene is in persoon verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 31 maart 2000 is aan betrokkene met ingang van augustus 2000 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter hoogte van 90% van het maximale pensioen. Daarbij is overwogen dat betrokkene niet verzekerd was van
13 december 1973 tot en met 1 januari 1976 en van 30 augustus 1985 tot en met
29 oktober 1988. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
1.2. Naar aanleiding van de toekenning van een AOW-pensioen aan zijn echtgenote heeft betrokkene bij de Svb navraag gedaan naar de hoogte van zijn pensioen. Hij heeft daarbij gesteld tijdens zijn verblijf in de Verenigde Staten (VS) in de jaren 1985-1988 premie voor de vrijwillige verzekering te hebben betaald.
1.3. Bij e-mailbericht van 11 december 2009 is betrokkene medegedeeld dat niet meer kan worden nagegaan of hij over genoemde jaren premie voor de vrijwillige verzekering heeft betaald, maar dat dit aannemelijk wordt geacht. Bij besluit van 16 december 2009 heeft de Svb het pensioen van betrokkene met ingang van november 2008 herzien en vastgesteld op 96% van het maximale pensioen. Na een e-mailwisseling over dit besluit heeft betrokkene zich tot de Nationale Ombudsman gewend. In samenspraak met deze laatste is betrokkenes
e-mail tezamen met zijn verzoek aan de Nationale Ombudsman aangemerkt als bezwaar. Dit bezwaar richt zich tegen de ingangsdatum van de herziening van het pensioen.
1.4. Na nader onderzoek heeft de Svb zich op het standpunt gesteld dat betrokkene in de periode van 1985 tot 1988 niet vrijwillig verzekerd is geweest voor de AOW. Bij besluit van 23 juni 2011 heeft de Svb het pensioen van betrokkene met ingang van november 2008 (wederom) vastgesteld op 90% van het maximum pensioenbedrag. Deze herziening is geëffectueerd ingaande 1 juli 2011 en de Svb heeft afgezien van terugvordering van het te veel betaalde over de maanden november 2008 tot en met juni 2011.
1.5. Bij beslissing op bezwaar van 16 november 2011 (bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluiten van 16 december 2009 en 23 juni 2011 gehandhaafd.
2.
De rechtbank heeft overwogen dat de Svb op 16 december 2009 een begunstigend besluit heeft genomen, waarvan hij bij zijn besluit van 23 juni 2011 is teruggekomen. Dit is slechts mogelijk indien sprake is van nieuwe feiten die de conclusie rechtvaardigen dat bij het eerdere besluit is uitgegaan van onjuiste feiten. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De rechtbank heeft het bestreden besluit op deze grond in zoverre vernietigd. Ten aanzien van de handhaving van het besluit van 16 december 2009 heeft de rechtbank overwogen dat een pensioen slechts met een terugwerkende kracht van één jaar wordt herzien, tenzij sprake is van een bijzonder geval. Daarvan is geen sprake. Dat betrokkene eerst in een laat stadium zijn pensioenrechten is gaan controleren, komt naar het oordeel van de rechtbank voor zijn rekening. Het beroep is in zoverre ongegrond verklaard.
3.1.
Met betrekking tot het hoger beroep van de Svb overweegt de Raad het volgende.
3.2.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de AOW wordt het ouderdomspensioen ingetrokken of herzien wanneer degene aan wie het is toegekend ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde daarvoor niet of niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een hoger of een lager ouderdomspensioen in aanmerking komt. In artikel 17a, eerste lid, van de AOW is bepaald dat, onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening van een besluit tot toekenning van een ouderdomspensioen, de Svb een dergelijk besluit in een aantal gevallen herziet. In het tweede lid is bepaald dat de Svb kan besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
3.3.
Ter zake van herziening of intrekking van een uitkering ten nadele van de betrokkene voert de Svb het volgende beleid. De Svb gaat niet tot herziening met volledig terugwerkende kracht over als de uitkeringsgerechtigde al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend. In een dergelijk geval wordt de uitkering in beginsel zonder terugwerkende kracht herzien.
3.4.
Voorts blijkt uit de beleidsregels van de Svb dat met toepassing van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht geheel of gedeeltelijk van herziening wordt afgezien als de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel leiden dat een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Hierin liggen het zorgvuldigheids- en het evenredigheidsbeginsel besloten. Daarbij weegt mee de mate waarin aan de betrokkene en aan de Svb een verwijt kan worden gemaakt en de mate waarin herziening met volledig terugwerkende kracht en de hiermee gepaard gaande terugvordering onevenredig ingrijpend is in het dagelijks leven van de betrokkene.
3.5.
Zoals al eerder is overwogen, onder meer in de uitspraak van 5 november 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO3352), moet het door de Svb ter zake gevoerde beleid aangemerkt worden als een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
3.6.
De rechtbank kan niet worden gevolgd waar zij stelt dat de Svb betrokkenes pensioen slechts kan herzien indien sprake is van een nieuw feit ten opzichte van het besluit van
16 december 2009. Ook in een geval waarin blijkt dat door een fout van de Svb een te hoge uitkering is toegekend, rust op de Svb de verplichting tot herziening van de uitkering over te gaan.
3.7.
In de voorliggende situatie verschillen partijen er in de eerste plaats over van mening of betrokkene in de periode van 30 augustus 1985 tot en met 29 oktober 1988 vrijwillig verzekerd was voor de AOW. Betrokkene verbleef in deze periode in de VS. Hij stelt dat hij zich in genoemde periode vrijwillig had verzekerd. Hij beschikt echter niet over stukken waaruit dit blijkt. Hij heeft deze stukken - naar eigen zeggen - vernietigd toen hij in 1996 naar de VS emigreerde.
3.8.
De Svb heeft bij zijn besluit van 16 december 2009 betrokkene ter zake het voordeel van de twijfel gegeven. Aannemelijk werd geacht dat betrokkene zich gedurende deze periode vrijwillig had verzekerd. Nu de Svb van dit standpunt is teruggekomen, is het aan de Svb om aannemelijk te maken dat betrokkene in deze periode niet verzekerd is geweest.
3.9.
De Svb is hierin geslaagd. Bij nader onderzoek in april 2011 is gebleken dat zich in het dossier van betrokkenes echtgenote een brief bevindt van Natronchemie, het bedrijf dat betrokkene destijds uitzond naar de VS. Dit bedrijf was gemachtigd de vrijwillige verzekering te regelen voor betrokkenes echtgenote, die betrokkene gedurende een deel van de periode van 1985 tot 1988 in de VS vergezelde. Nadat de Svb aan Natronchemie, later Solvay Chemie geheten, vragenformulieren had toegezonden, onder andere voor betrokkene, heeft het bedrijf op 22 juli 1987 aan de Svb bericht dat betrokkene geen gebruik zou maken van de mogelijkheid de verzekering voor de AOW vrijwillig voort te zetten.
3.10.
Bij het ontbreken van andere stukken, met name stukken die aannemelijk maken dat betrokkene zich in de periode 1985 tot 1988 wél vrijwillig had verzekerd, is hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat aan betrokkene ter zake ten onrechte het voordeel van de twijfel was gegeven. Er is geen reden bij de berekening van zijn AOW-pensioen uit te gaan van een verzekering in die periode.
3.11.
Daarmee staat evenwel niet vast dat de Svb het AOW-pensioen van betrokkene met terugwerkende kracht kon herzien. Desgevraagd heeft de Svb erop gewezen dat het betrokkene redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij te veel aan pensioen ontving. Kennelijk gaat de Svb er daarbij van uit dat het betrokkene bekend was dat hij zich over de periode 1985 tot 1988 niet vrijwillig had verzekerd. Betrokkene heeft juist steeds gesteld zich wel verzekerd te hebben. Dat hij er niet in is geslaagd hiervan bewijzen over te leggen, brengt niet zonder meer mee dat hij er zich bewust van is geweest dat hij niet verzekerd was. De Svb is er in ieder geval niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het betrokkene redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij te veel pensioen ontving.
3.12.
Daar komt nog bij dat de Svb - door niet eerder onderzoek te doen naar documenten in het dossier van betrokkenes echtgenote - met zijn besluit van 16 december 2009 een foutief besluit heeft genomen. Betrokkene valt daarvan geen verwijt te maken.
3.13.
Dit betekent dat de Svb, gezien zijn beleid in deze, niet kon overgaan tot herziening van het AOW-pensioen van betrokkene met terugwerkende kracht. Een herziening voor de toekomst kan de rechterlijke toetsing wel doorstaan.
3.14.
Hieruit vloeit voort dat de rechtbank het beroep weliswaar terecht gegrond heeft verklaard voor zover het besluit van 23 juni 2011 bij het bestreden besluit is gehandhaafd en het bestreden besluit in zoverre heeft vernietigd, maar dat ten onrechte het besluit van
23 juni 2011 is herroepen. De Raad zal de aangevallen uitspraak in zoverre vernietigen en bepalen dat het AOW-pensioen van betrokkene met ingang van juli 2011 wordt herzien naar 90% van het maximum pensioenbedrag.
4.1.
Ten aanzien van het incidenteel hoger beroep van betrokkene overweegt de Raad het volgende.
4.2.
Op grond van artikel 17 in verbinding met artikel 16, tweede lid, van de AOW heeft de Svb besloten tot een herziening van betrokkenes AOW-pensioen met een terugwerkende kracht van één jaar. Daarbij is overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in de tweede volzin van laatstgenoemd artikellid, zodat het pensioen niet met een verdergaande terugwerkende kracht herzien kan worden.
4.3.
Met de Svb moet geoordeeld worden dat geen sprake is van een bijzonder geval als hiervoor bedoeld. Daarbij is van belang dat in het onder 1.1 genoemde besluit van
31 maart 2000, waarbij aan betrokkene met ingang van augustus 2000 een AOW-pensioen werd toegekend, de periode van 30 augustus 1985 tot en met 29 oktober 1988 als
niet-verzekerd tijdvak is genoemd. Betrokkene heeft geen rechtsmiddel tegen dat besluit aangewend en heeft zich eerst in november 2009 tot de Svb gewend met zijn stelling dat hij zich gedurende genoemd tijdvak vrijwillig had verzekerd. Niet gebleken is dat betrokkene buiten staat was zich eerder tot de Svb te wenden.
4.4.
Het onder 4.2 en 4.3 overwogene leidt tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover deze door betrokkene is aangevochten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het besluit van 23 juni 2011 is
herroepen;
- bepaalt dat het AOW-pensioen van betrokkene met ingang van juli 2011 wordt herzien naar
90% van het maximum pensioenbedrag;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) D.E.P.M. Bary

HD