ECLI:NL:CRVB:2014:659

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2014
Publicatiedatum
28 februari 2014
Zaaknummer
12-4093 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van de persoonlijke prestatietoelage en ontslag wegens ongeschiktheid van een ambtenaar

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de intrekking van de persoonlijke prestatietoelage (PPT) van appellant en het ontslag wegens ongeschiktheid. Appellant, werkzaam bij de gemeente Oud-Beijerland, was sinds 1 januari 2008 in vaste dienst en ontving een PPT van 10% van zijn bruto maandsalaris, afhankelijk van zijn functioneren. Na een beoordeling in 2008, waarbij zijn functioneren als voldoende werd beoordeeld, werd zijn PPT verlaagd naar 5% en kreeg hij een arbeidsmarkttoeslag. In 2009 meldde appellant zich ziek en werd hij later gedetacheerd bij een andere gemeente. Na zijn re-integratie in 2010 werd zijn functioneren opnieuw beoordeeld, maar deze beoordeling leidde tot een intrekking van de PPT en uiteindelijk tot ontslag wegens onbekwaamheid.

De rechtbank verklaarde de beroepen tegen de besluiten van het college ongegrond, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde anders. De Raad stelde vast dat de beoordeling van appellant niet correct was, omdat deze niet de feitelijk verrichte werkzaamheden weerspiegelde. De Raad verwierp de argumenten van het college over de ongeschiktheid van appellant, aangezien hij nooit had geweigerd zijn functie uit te oefenen en er geen objectieve redenen waren voor de conclusie van ongeschiktheid. De Raad vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en verklaarde de beroepen gegrond, waarbij het college werd veroordeeld in de kosten van de rechtsbijstand van appellant.

De uitspraak benadrukt het belang van een correcte beoordeling van ambtenaren en de noodzaak om de feitelijke werkzaamheden in aanmerking te nemen bij het vaststellen van ongeschiktheid. De Raad herroept de besluiten van het college en bepaalt dat de eerdere besluiten niet herstelbaar zijn, wat leidt tot een herziening van de situatie van appellant.

Uitspraak

12/4093 AW, 13/1272 AW
Datum uitspraak: 27 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van
7 juni 2012, 11/1383 (lees: 11/1382) (aangevallen uitspraak 1) en van 24 januari 2013, 12/513 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Oud-Beijerland (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.C. Noordergraaf hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting in deze zaken heeft plaatsgevonden op 16 januari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Noordergraaf. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.L.S. van Cruijningen, advocaat, M.N. van der Hoek en
C.C.J. van Mourik.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is met ingang van 1 januari 2008 in vaste dienst benoemd in de functie van [functie] ([functie]) bij de afdeling [naam afdeling] van de gemeente Oud-Beijerland. Daarbij is hem een persoonlijke prestatietoelage (PPT) toegekend van 10% van zijn bruto maandsalaris. Appellant ontvangt deze PPT zolang hij goed functioneert.
1.2. Op 13 november 2008 is een beoordeling vastgesteld van het functioneren van appellant in de periode van 1 januari 2008 tot 1 oktober 2008. Het totaaloordeel is C (voldoende). Ter gelegenheid van deze beoordeling is de PPT van appellant teruggebracht van 10 naar 5%; tegelijkertijd is hem een arbeidsmarkttoeslag toegekend van 5%.
1.3. Tijdens een functioneringsgesprek op 23 februari 2009 heeft appellant naar voren gebracht dat de inhoud van zijn functie niet aan zijn verwachtingen voldoet en dat hij met name het juridisch gehalte daarvan (te) laag vindt. Hij had daarom inmiddels gesolliciteerd naar een betrekking bij een andere gemeente.
1.4. Op 9 maart 2009 heeft appellant zich ziek gemeld met psychische klachten. Ingaande
11 juli 2009 is hij weer geheel arbeidsgeschikt geacht.
1.5. Met ingang van 1 september 2009 is appellant vanuit de gemeente Oud-Beijerland voor maximaal een jaar gedetacheerd bij de gemeente Barendrecht om daar werkzaamheden als senior jurist te gaan verrichten. Op 3 februari 2010 is appellant voor deze werkzaamheden uitgevallen wegens ziekte. Begin maart 2010 is begonnen met de re-integratie van appellant bij de gemeente Oud-Beijerland in een aangepaste functie bij het team Juridisch Bestuurlijke Zaken. Op 15 maart 2010 is besloten de detachering te beëindigen. Ingaande 24 april 2010 is appellant volledig hersteld gemeld. Juni 2010 is gestart met een outplacementtraject ten behoeve van appellant.
1.6. Op 8 november 2010 is een beoordeling vastgesteld van het functioneren van appellant in de periode van november 2009 tot november 2010. Wat de resultaatgebieden betreft zijn de volgende scores toegekend. 1. Coördinatie: A (onvoldoende); 2. Bedrijfsvoering: A; 3. Advisering en ondersteuning management: B (niet geheel voldoende);
4.
Beleidsontwikkeling: A; 5. Advisering en uitvoering handhavingstraject: B en 6. Juridische en bestuurlijke werkzaamheden: D (bovenmatig). Het totaaloordeel is B. Gezien dit totaaloordeel is verder de PPT van appellant van 5% ingetrokken. Bij beslissing op bezwaar van 21 september 2011 (bestreden besluit 1) heeft het college deze beoordeling en intrekking gehandhaafd.
1.7.
Na zijn voornemen daartoe aan appellant ter kennis te hebben gebracht, waarop deze zijn zienswijze heeft gegeven, heeft het college appellant bij besluit van 30 augustus 2011 met toepassing van artikel 8:6 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst voor de sector gemeenten (CAR/UWO) met ingang van 1 januari 2012 ontslag verleend uit zijn functie van [functie] wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken. Bij beslissing op bezwaar van 22 maart 2012 (bestreden besluit 2) heeft het college dit ontslagbesluit gehandhaafd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De beoordeling
3.1.1. Volgens artikel 6 van de Regeling functioneringsgesprekken en personeelsbeoordeling 2008 (Beoordelingsregeling) van de gemeente Oud-Beijerland heeft de beoordeling betrekking op de manier waarop de ambtenaar zijn functie vervult. De functiebeschrijving, behaalde resultaten in relatie tot de inhoud van de functie en de gemaakte afspraken in het functioneringsgesprek zijn de basis voor de beoordeling.
3.1.2. De beoordeling ziet op de periode november 2009 tot november 2010. In deze periode was appellant echter pas vanaf maart 2010 weer bij de gemeente Oud-Beijerland werkzaam. De daaraan voorafgegane periode is daarom ten onrechte ook als beoordelingsperiode vermeld.
3.1.3. In de in geding zijnde beoordeling is als functie van appellant vermeld: [functie]. De beoordeling heeft ook plaatsgevonden uitgaande van de situatie dat dit de door appellant uitgeoefende functie was. In feite vervulde appellant echter vrijwel geen enkele van de taken meer die tot deze functie behoren. Vanaf zijn re-integratie die in maart 2010 begon, trad appellant voornamelijk op als secretaris van de bezwarencommissie en behandelaar van beroepszaken. Daarnaast deed hij onder meer nog enig advieswerk. Genoemd uitgangspunt bij de beoordeling heeft ertoe geleid dat de taken van zijn formele functie die hij niet of vrijwel niet meer uitoefende met een A of een B werden gewaardeerd. Deze kwalificaties betreffen dus niet de feitelijk verrichte werkzaamheden. Niet in geschil is dat appellant deze laatste werkzaamheden naar behoren en deels zelfs (zeer) goed deed.
3.1.4. Mede gelet op de inhoud en strekking van artikel 6 van de Beoordelingsregeling wijst de Raad de benadering van het college af. De beoordeling dient een waardering te bevatten van de wijze waarop de opgedragen taken feitelijk werden uitgeoefend. Taken die feitelijk niet werden uitgeoefend en die ook niet kunnen worden aangemerkt als taken die de betrokken ambtenaar geacht werd uit te oefenen, dienen buiten de beoordeling te blijven. Om dergelijke taken gaat het in dit geval. Na terugkeer van de detachering is appellant immers (hoofdzakelijk) aangepaste werkzaamheden gaan doen en door het college nooit gevraagd, laat staan opgedragen, om zijn formele functie van [functie] weer op te pakken. Deze functie werd vanaf 1 december 2009 overigens door een ander vervuld.
3.1.5. De (handhaving van de) beoordeling kan dus niet in stand blijven.
De intrekking van de PPT
3.1.6. Deze intrekking is gebaseerd op de niet voldoende beoordeling en betreft, naar bij het bestreden besluit 1 is te kennen gegeven, een toepassing van artikel 11, derde lid, van de gemeentelijke Bezoldigingsregeling 2008. Het oordeel van de Raad over deze beoordeling brengt mee dat ook (de handhaving van) de intrekking van de PPT geen stand houdt.
De aangevallen uitspraak 1
3.1.7. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak 1 moet worden vernietigd, evenals het bestreden besluit 1. Het beroep tegen dit besluit dient gegrond te worden verklaard. Aangezien de gebreken die aan het bestreden besluit 1 kleven eveneens kleven aan de besluiten van 8 november 2010 en deze gebreken niet bij een nieuwe beslissing op bezwaar hersteld kunnen worden, zal de Raad deze besluiten herroepen.
Het ontslag
3.2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat appellant zelf herhaaldelijk te kennen heeft gegeven dat hij niet de juiste man op de juiste plaats is. Zo heeft hij gemeld dat zijn voorkeur ligt bij juridisch-inhoudelijke en niet bij beleidsmatige werkzaamheden. Het juridisch gehalte van de functie [functie] vond hij te gering en deze functie voldeed dan ook niet aan zijn verwachtingen. Appellant zocht daarom ook een andere baan en kreeg burn-out klachten. Volgens het college is hier sprake van een mismatch.
3.2.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak 2 vooropgesteld dat volgens vaste rechtspraak van de Raad (20 oktober 2011, ECLI:NLCRVB:2011:BU1926) ongeschiktheid
- zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn - moet worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat voor een ontslag als hier aan de orde niet steeds nodig is dat de daadwerkelijke functieuitoefening van de ambtenaar niet naar behoren is, waartoe is gewezen op de uitspraak van 17 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:LJN BP8882. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op de door hem genoemde gronden het standpunt kunnen innemen dat hier sprake is van een mismatch met als conclusie dat appellant onbekwaam of ongeschikt is voor zijn functie van [functie] anders dan op grond van ziekte of gebrek.
3.2.3. De Raad kwam in zijn door de rechtbank genoemde uitspraak van 17 maart 2011 tot het oordeel dat het betrokken bestuursorgaan de opstelling van de ambtenaar niet ten onrechte had opgevat als het zonder objectiveerbare reden weigeren, althans zichzelf ongeschikt achten, zijn functie te vervullen en dat dit grond opleverde voor een ontslag met toepassing van artikel 8:6 van de CAR/UWO. In dit geval ligt de situatie anders. Appellant heeft immers nooit geweigerd zijn formele functie van [functie] uit te oefenen. Evenmin heeft hij te kennen gegeven zich ongeschikt te achten voor de functie. Dat de functie duidelijk niet aan de wensen van appellant voldeed, dat hij al vrij snel een andere betrekking zocht en dat hij gebruik heeft gemaakt van de hem geboden trajecten van detachering en out-placement, betekent niet dat gesproken kan worden van een zodanige mismatch dat het oordeel van ongeschiktheid anders dan om medische reden gerechtvaardigd zou zijn. Overigens wijst ook het totaaloordeel (C) in de beoordeling van 2008 niet op deze ongeschiktheid.
De aangevallen uitspraak 2
3.2.4. Ook de aangevallen uitspraak 2 en het bestreden besluit 2 moeten worden vernietigd. Het beroep tegen dit besluit is gegrond. Het besluit van 30 augustus 2011 wordt herroepen nu het geconstateerde gebrek niet herstelbaar is.
4.
Aanleiding bestaat om het college in beide zaken te veroordelen in de kosten van aan appellant verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 1.948,- in bezwaar,
€ 1.948,- in beroep en op € 1.461,- in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraken;
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 21 september 2011 en 22 maart 2012;
- herroept de besluiten van 8 november 2010 en 30 augustus 2011 en bepaalt dat deze
uitspraak in de plaats treedt van de besluiten van 21 september 2011 en 22 maart 2012;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 779,- vergoedt;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 5.357,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) S.K. Dekker

HD