ECLI:NL:CRVB:2014:658
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- E.J.M. Heijs
- J.Th. Wolleswinkel
- C.H. Bangma
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van plichtsverzuim en disciplinaire maatregelen binnen het ambtenarenrecht
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2014, staat de beoordeling van plichtsverzuim van een ambtenaar centraal. Appellante, werkzaam bij de provincie Utrecht sinds 18 augustus 1975, kreeg een schriftelijke berisping opgelegd door het college van gedeputeerde staten. Deze berisping was het gevolg van haar gedrag tijdens een gesprek op 4 februari 2010, waarin zij weigerde verder te gaan zonder inzage in anonieme correspondentie die haar betrof. Het college had eerder besloten om geen inzage te geven, wat leidde tot de berisping op basis van artikel G.4 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP).
Na bezwaar van appellante handhaafde het college de berisping, maar stelde daarbij dat de disciplinaire straf niet ten uitvoer zou worden gelegd als appellante binnen een jaar geen soortgelijk plichtsverzuim zou vertonen. De rechtbank Utrecht bevestigde deze beslissing, waarop appellante in hoger beroep ging. In haar verweer stelde appellante dat haar plichtsverzuim onterecht was en dat het college had moeten rekening houden met haar psychische beperkingen.
De Raad oordeelde dat, hoewel appellante teleurgesteld was over de weigering van het college om inzage te geven, dit niet voldoende rechtvaardiging bood voor haar gedrag tijdens het gesprek. De Raad concludeerde dat appellante zich niet had gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt en dat het plichtsverzuim toerekenbaar was. Het hoger beroep werd afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van ambtenaren en de gevolgen van plichtsverzuim, evenals de noodzaak voor een goede communicatie en samenwerking tussen ambtenaren en hun leidinggevenden.