ECLI:NL:CRVB:2014:641

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
28 februari 2014
Zaaknummer
13-3467 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Appellant, een voormalig medewerker die sinds 2002 lijdt aan multiple sclerose, was in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland die zijn beroep ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv terecht de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 1 juli 2010 had vastgesteld, na het beëindigen van zijn dienstverband wegens boventalligheid. Appellant stelde dat hij vanaf 7 januari 2008 doorlopend arbeidsongeschikt was en dat deze datum als eerste arbeidsongeschiktheidsdag moest worden aangemerkt.

De Raad heeft de feiten zoals door de rechtbank vastgesteld, overgenomen en geconcludeerd dat er geen inhoudelijke argumenten zijn om aan te nemen dat appellant doorlopend arbeidsongeschikt was. De Raad heeft ook de rol van het Uwv als werkgever en uitkeringsinstantie besproken, waarbij werd vastgesteld dat de bestuursrechter niet kan oordelen over de werkgever-werknemer relatie. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de klacht over de gang van zaken rondom een rapport van een psycholoog, verworpen. De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 1 juli 2010 heeft vastgesteld en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het verzoek van appellant om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/3467 WIA
Datum uitspraak: 21 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
26 april 2013, 12/1283 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [Woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1. De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. Het Uwv heeft in dit geding twee verschillende rollen: de rol van werkgever en de rol van uitkeringsinstantie. Als het gaat om het Uwv als werkgever, zal het Uwv als werkgever worden aangeduid.
1.3. Appellant is een voormalig medewerker van werkgever en sinds 2002 bekend met multiple sclerose (MS). Werkgever heeft het dienstverband met appellant wegens boventalligheid met ingang van 1 juli 2010 beëindigd. Vanaf dat moment ontving appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van het Uwv. In het kader van trajectbegeleiding heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellant aangemeld bij bureau Condite. Tussen appellant en een aan dat bureau verbonden psycholoog is onenigheid ontstaan over de tekst van een rapport dat de psycholoog van plan was aan de verzekeringsarts te zenden. Desondanks heeft de psycholoog het rapport toch aan de verzekeringsarts gezonden. Het College van Toezicht van het Nederlands Instituut van Psychologen (college) heeft een klacht van appellant over het handelen van de psycholoog gegrond verklaard en de psycholoog gewaarschuwd. Het college acht het begrijpelijk dat de psycholoog meende dat in dit geval sprake was van een uitzondering op het blokkeringsrecht, maar vond de wijze waarop de psycholoog had gehandeld onzorgvuldig door niet aan appellant mee te delen dat hij het rapport toch zou versturen en door appellant niet de gelegenheid te bieden zijn eventuele bezwaren tegen het rapport op schrift te stellen en tegelijkertijd met het rapport aan de verzekeringsarts toe te sturen.
1.4. Bij besluit van 4 juni 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 28 juni 2012 op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) recht is ontstaan op een WGA-uitkering. Het Uwv heeft bij besluit van 8 november 2012 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 juni 2012 ongegrond verklaard. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv ook het bezwaar van appellant tegen een besluit van
15 maart 2012 ongegrond verklaard en het bezwaar van appellant tegen een brief van
31 mei 2012 niet-ontvankelijk.
1.5. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij ten onrechte boventallig is verklaard. Verder heeft appellant geëist dat het rapport van de psycholoog van Condite (rapport) ongeldig wordt verklaard. Appellant heeft verder het standpunt ingenomen dat hij sinds 7 januari 2008 doorlopend arbeidsongeschikt is geweest en dat die dag als eerste arbeidsongeschiktheidsdag heeft te gelden.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en daarbij onder meer geoordeeld dat het Uwv de eerste arbeidsongeschiktheidsdag terecht heeft vastgesteld op
1 juli 2010.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij zich op 2 maart 2009 opnieuw heeft ziek gemeld, omdat hij dat nog altijd was. De in zijn ogen administratieve ziekmelding per
1 juli 2010 is niet meer dan een papieren gevolg vanuit de aanvraag die hij moest doen om per die datum een uitkering te kunnen ontvangen. Verder heeft appellant zich beklaagd over de omstandigheid dat de rechtbank uitspraak heeft gedaan, terwijl zijn zaak omvangrijker is dan het onderdeel waarover uitspraak is gedaan. Zijn totale situatie kan niet los worden gezien van de boventalligheid die tot zijn ontslag heeft geleid. Appellant vindt het onacceptabel dat de rechtbank in haar uitspraak het rapport heeft meegenomen en verzoekt ten slotte om vergoeding van de juridische kosten die hij heeft moeten maken door de voorgeschiedenis en de niet integere werkwijze van de zijde van het Uwv.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Aan de wens van appellant om bij de beoordeling van zijn beroep ook de situatie rondom de boventalligheid en zijn ontslag te betrekken kan niet worden voldaan. Bij de bestuursrechter kan beroep worden ingesteld tegen besluiten van bestuursorganen. Het Uwv is als uitkeringsinstantie een bestuursorgaan, maar als werkgever niet. Dat betekent dat beslissingen en handelingen van de werkgever, zoals de boventalligverklaring en het ontslag, niet ter toetsing staan van de bestuursrechter. De rechtbank is daar terecht aan voorbij gegaan. Hetzelfde geldt in verband met de eis van appellant dat de rechtbank het rapport ongeldig had moeten verklaren. Het standpunt van appellant dat hij het onacceptabel vindt dat de rechtbank het rapport heeft meegenomen wordt in dit verband opgevat als een verwijt dat de rechtbank niet aan de eis van appellant tegemoet is gekomen om het rapport ongeldig te verklaren. Het rapport is niet afkomstig van een bestuursorgaan. Ter beoordeling staan ook geen besluiten waarbij dit rapport van invloed geweest.
4.2.
Waar de bestuursrechter wel een oordeel over kan geven is de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, die als basis heeft gediend voor de toekenning van de
WGA-uitkering. Het Uwv is uitgegaan van 1 juli 2010 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag en de rechtbank is tot de conclusie gekomen dat het Uwv dat op juiste gronden heeft vastgesteld. Appellant heeft in de voorafgaande bezwaar- en beroepsprocedures het standpunt ingenomen dat hij vanaf 7 januari 2008 onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat hij zich op 2 maart 2009 opnieuw heeft ziek gemeld.
4.3.
Zoals blijkt uit zijn rapport van 7 november 2012 heeft de bezwaarverzekeringsarts uiteengezet waarom 1 juli 2010 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag is gehandhaafd na bezwaar van appellant. In dat rapport staat het volgende te lezen.
“Uit stukken van de bedrijfsarts blijkt dat betrokkene arbeidsongeschikt was van 20-1-2008 tot 9-7-2008 en van 16-1-2009 tot 1-3-2009. De bedrijfsarts heeft dit met stukken onderbouwd. Betrokkene heeft op mijn verzoek gegevens opgestuurd, maar het ingezonden stuk laat niet zien dat dit anders is. Voorts zijn deze gegevens consistent met de verzuimgegevens verkregen van de werkgever (zie dossier). Verder is ook duidelijk dat betrokkene geen DO heeft gevraagd om de opvatting van de werkgever hier over ter discussie te stellen, terwijl hij wel wist dat hij weer als hersteld gemeld stond bij de werkgever. Evenmin heeft betrokkene eerder een WIA aangevraagd terwijl hij naar zijn mening al twee jaar arbeidsongeschikt is.
Nu betrokkene niet met gegevens naar voren komt waaruit blijkt dat dit onjuist is, en er evenmin inhoudelijke argumenten zijn om aan te nemen dat betrokkene doorlopend arbeidsongeschikt was voor zijn werk, is er geen reden om te komen tot een andere arbeidsongeschiktheidsdag.”
4.4.
Appellant heeft voorafgaand aan de zitting een overzicht ingezonden van de door hem in de loop van de procedures in geding gebrachte stukken en een kopie van de aanvullende stukken met de nummers 41 tot en met 48. In geen van die stukken kan de Raad een onderbouwing vinden van het standpunt van appellant dat zijn arbeidsongeschiktheid die op 20 januari 2008 is ingetreden, onafgebroken heeft voortgeduurd en evenmin van het later ingenomen standpunt van appellant dat hij zich met ingang van 2 maart 2009 opnieuw heeft ziek gemeld.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de slotsom dat de rechtbank terecht heeft geconstateerd dat het Uwv op goede gronden 1 juli 2010 heeft aangehouden als eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen zal worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Omdat het hoger beroep niet slaagt volgt uit artikel 8:73, eerste lid, van de Awb dat veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk is, zodat dit verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) E. Heemsbergen

HD