ECLI:NL:CRVB:2014:640

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
28 februari 2014
Zaaknummer
13-114 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering van een appellant met psychische klachten

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van een appellant die zich ziek had gemeld met psychische klachten. De appellant, voorheen werkzaam als productiemedewerker, had zich per 25 januari 2012 ziek gemeld. Na een onderzoek door een verzekeringsarts op 26 maart 2012, werd geconcludeerd dat de appellant per 1 juni 2012 weer geschikt was voor zijn werk. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde daarop de uitkering. De appellant ging in bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna de appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 23 december 2013 heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Hij voerde aan dat zijn psychische klachten deelname aan het arbeidsproces onmogelijk maakten. Ter onderbouwing overhandigde hij informatie van zijn psychiater, die een ernstige depressieve stoornis had vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig hadden gehandeld en dat er geen aanleiding was om de beëindiging van de uitkering te herzien. De Raad concludeerde dat de psychische klachten van de appellant niet zodanig waren dat hij niet kon werken, en dat werk zelfs herstel bevorderend kon zijn.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden de Ziektewet-uitkering van de appellant had beëindigd. De verzoeken van de appellant om een onafhankelijke psychiater te benoemen werden afgewezen, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 februari 2014.

Uitspraak

13/114 ZW
Datum uitspraak: 21 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
20 november 2012, 12/2815 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.F.J. Witlox, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Witlox. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, voorheen werkzaam als productiemedewerker voor 40 uur in de week, heeft zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet per 25 januari 2012 ziek gemeld met psychische klachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen. Appellant heeft op 26 maart 2012 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts is tot de conclusie gekomen dat appellant met ingang van 1 juni 2012 weer geschikt is te achten voor zijn werk als productiemedewerker. Bij besluit van 1 juni 2012 heeft het Uwv dienovereenkomstig het recht op ziekengeld van appellant met ingang van 1 juni 2012 beëindigd.
1.2. Na een herbeoordeling door een bezwaarverzekeringsarts, heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 juni 2012 bij besluit van 17 augustus 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat ten gevolge van de psychische klachten waarmee hij kampt, deelname aan het arbeidsproces voor hem niet mogelijk is. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant informatie overgelegd van psychiater i.o. drs. A. Saridi van 4 februari 2013, die appellant sinds december 2012 behandelt en de diagnose depressieve stoornis, eenmalige episode, ernstig, zonder psychotische kenmerken, heeft gesteld. Appellant heeft de Raad ter zitting verzocht om een onafhankelijke psychiater te benoemen om meer inzicht te verkrijgen in zijn psychische belastbaarheid.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
4.3.
Er bestaat geen aanleiding het medisch onderzoek voor onzorgvuldig te houden. De verzekeringsarts heeft appellant op het spreekuur van 26 maart 2012 onderzocht waarbij een ongestoord bewegingspatroon werd waargenomen. Daarbij was de verzekeringsarts op de hoogte van de psychische klachten van appellant vanwege de echtscheiding en de financiële problemen. De verzekeringsarts heeft daarop lichte beperkingen vastgesteld, waarvoor appellant een time-out van twee maanden heeft gekregen om enkele zaken te kunnen regelen. De echtscheiding is in de periode dan waarschijnlijk uitgesproken en krijgt appellant ook hulp van de sociale dienst. Volgens de verzekeringsarts is appellant na deze periode weer geschikt te achten voor zijn werk als productiemedewerker.
4.4.
Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts dossierstudie verricht en appellant op het spreekuur van 28 juni 2012 onderzocht, waarbij geen psychopathologie in engere zin werd waargenomen, met name geen lichte of matige depressie of angstequivalenten. Tevens heeft de bezwaarverzekeringsarts informatie opgevraagd bij de huisarts van appellant, die op
20 juli 2012 is ontvangen. In het rapport van 10 augustus 2012 heeft de bezwaarverzekeringsarts te kennen gegeven dat de klachten van appellant niet zodanig van aard zijn dat hij daarmee niet zou kunnen werken. De huisarts heeft vastgesteld dat sprake is van slaapproblemen ten gevolge van alle stress samenhangend met de echtscheidingsprocedure en heeft appellant niet verwezen naar een psycholoog of de GGZ. Zelfs in het geval van een lichte tot matige depressie kan volgens de huidige inzichten zeer zeker gewerkt worden zolang maar rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat de werkzaamheden in psychisch opzicht niet al te belastend zijn. Werkhervatting kan volgens de bezwaarverzekeringsarts in dit geval beter worden opgevat als een voorwaarde voor herstel, nu werk in deze situatie herstel bevorderend is, zeker nu de oorzaken van de depressieve klachten buiten het werk zijn gelegen.
4.5.
De in hoger beroep overgelegde informatie van de behandelend psychiater kan niet leiden tot het oordeel dat het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de bezwaarverzekeringsarts onjuist zou zijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 5 maart 2013 te kennen heeft gegeven dat de door de psychiater gemelde relatie tussen psychische klachten en werk haaks staat op de gangbare visie. Onder verwijzing naar zijn motivering zoals weergegeven onder 4.4, heeft de bezwaarverzekeringsarts ten slotte opgemerkt dat het laatst verrichte werk van appellant in psychisch opzicht niet als belastend kan worden aangemerkt, waarvoor appellant dan ook per 1 juni 2012 zeker geschikt te achten is. De Raad acht deze motivering voldoende overtuigend en neemt daarbij in aanmerking dat zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts appellant rond de datum in geding psychisch hebben onderzocht, terwijl de informatie van psychiater i.o. Sardi slechts veronderstellenderwijs te kennen heeft gegeven dat de depressieve klachten en de daarmee verbonden problematiek ook in juni 2012 actueel waren. Daarom kan aan deze informatie niet die betekenis worden gehecht die appellant daaraan toegekend wil zien. Uit het vorenstaande volgt dat geen aanleiding wordt gezien om een onafhankelijk psychiater te benoemen.
5.
Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.5 is overwogen leidt tot de slotsom dat het Uwv het recht op ziekengeld van appellant op goede gronden per 1 juni 2012 heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten wordt geen aanleiding gezien.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) S. Aaliouli
sg