ECLI:NL:CRVB:2014:622
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege een schending van de inlichtingenverplichting door appellant. Appellant en zijn echtgenote ontvingen bijstand naar de norm voor gehuwden, maar er ontstonden vragen over diverse stortingen op hun bankrekeningen na een heronderzoek in september 2011. Het college van burgemeester en wethouders van Bunschoten verzocht appellant om bankafschriften over te leggen, maar appellant voldeed niet volledig aan dit verzoek. Na meerdere gesprekken en verzoeken om aanvullende informatie, besloot het college de bijstand van appellant per 1 december 2011 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen.
De rechtbank Utrecht verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellant de gevraagde gegevens niet had overgelegd, waardoor niet kon worden vastgesteld of hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De Raad benadrukte dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor intrekking van de bijstand. De Raad concludeerde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen, en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.
De uitspraak bevestigt de beslissing van de rechtbank en onderstreept het belang van het naleven van de inlichtingenverplichting door bijstandsontvangers. De Raad wees erop dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij de gevraagde verklaringen van familieleden had overgelegd, en dat het college terecht had geconcludeerd dat de financiële situatie van appellant onduidelijk bleef. De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van E.H. Heemsbergen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 25 februari 2014.