ECLI:NL:CRVB:2014:614
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vaststelling ingangsdatum bijstand en toekenning toeslag bijstand op basis van medische situatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ingangsdatum van de bijstandsverlening aan appellant, die op 26 augustus 2011 met zijn gezin vanuit het buitenland naar Nederland terugkeerde. Appellant had zich op 2 september 2011 gemeld bij het UWV voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had op 21 oktober 2011 een aanvraag ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam kende appellant bijstand toe met ingang van 2 september 2011, maar appellant stelde dat hij vanwege zijn medische situatie eerder bijstand had moeten ontvangen. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn medische situatie hem verhinderde om zich eerder te melden of een aanvraag in te dienen. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak die stelt dat bijstand in beginsel niet met terugwerkende kracht kan worden verleend, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van deze regel rechtvaardigden.
Daarnaast ging de Raad in op de toekenning van een toeslag van 10% op de bijstand. Appellant had aangevoerd dat hij recht had op een hogere toeslag van 20%, omdat hij huurde van zijn zoon. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd van een commerciële huurprijs en dat de enkele stelling van een mondelinge verhuursituatie niet voldeed. De Raad bevestigde dat het college terecht een toeslag van 10% had toegekend. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard, werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.