ECLI:NL:CRVB:2014:609

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
11-7401 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft een betrokkene die een aanvraag had ingediend voor hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen had eerder een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend, maar dit werd in een later besluit beperkt. De betrokkene stelde dat zij niet in staat was om zelfstandig huishoudelijke taken uit te voeren, terwijl het college van mening was dat haar zoon deze taken kon verrichten.

De Raad heeft deskundigen ingeschakeld om de situatie van de betrokkene te beoordelen. De deskundige, dr. J.M. Ruijgrok, concludeerde dat de betrokkene in staat was om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten, zoals het bereiden van maaltijden. De Raad oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de zoon van de betrokkene niet in staat was om huishoudelijke taken te verrichten in de door het college vastgestelde omvang.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van het college gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de betrokkene tegen de besluiten van 27 oktober 2010 en 7 september 2011 ongegrond verklaard. Ook het besluit van 7 maart 2012 werd vernietigd, omdat dit niet volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van de betrokkene. De Raad heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/7401 WMO , 12/1914 WMO
Datum uitspraak: 26 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
18 november 2011, 10/1894 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
[Betrokkene] te[woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.H.G. van der Leest een verweerschrift ingediend.
Op 9 mei 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Vervolgens heeft op 27 augustus 2012 opnieuw een zitting plaatsgevonden. Namens betrokkene is mr. Van der Leest verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H. Savelbergh. Het onderzoek ter zitting is geschorst omdat besloten is een deskundige in te schakelen.
De Raad heeft de deskundige dr. J.M. Ruijgrok, revalidatie-arts te Heerlen (Ruijgrok) schriftelijke vragen voorgelegd. De deskundige heeft deze vragen in zijn rapport van
2 juni 2013 beantwoord.
Zowel het college als mr. Van der Leest hebben een reactie ingezonden.
Partijen hebben toestemming gegeven om een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene, geboren in 1964, was tot april 2010 door het Centrum Indicatiestelling Zorg geïndiceerd voor 11 uur Huishoudelijke Verzorging (HV) per week op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.2. Op 29 januari 2010 heeft betrokkene bij het college een aanvraag ingediend voor hulp bij het huishouden op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
1.3. In afwachting van nader onderzoek heeft het college bij besluit van 18 maart 2010 over de periode 1 april 2010 tot en met 30 juni 2010 hulp bij het huishouden toegekend in een omvang van 11 uur per week, in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
1.4. Naar aanleiding van de aanvraag hebben de Wmo-consulent E. Gielen en
M.J.A.M.M. Corsius, arts bij GGZ Zuid Limburg, gerapporteerd. Deze GGD-arts heeft in een rapport van 14 juni 2010 geconcludeerd dat betrokkene niet in staat is de zware huishoudelijke werkzaamheden en de wasverzorging voor haar rekening te nemen. Ook kan ze niet de lichte taken doen voor zover deze niet vanuit de rolstoel of trippelstoel verricht kunnen worden. Ook kan betrokkene geen boodschappen doen. Betrokkene is wel in staat een aantal lichte taken te verrichten, zoals broodmaaltijden bereiden, voorbereiden van de warme maaltijd of de vaat in de vaatwasser zetten. Ten aanzien van de volwassen, inwonende zoon van betrokkene heeft de GGD-arts op 18 juni 2010 gerapporteerd dat hij gezond is, geen fysieke beperkingen heeft en er geen reden is om aan te nemen dat hij niet in staat is om verdeeld over de week huishoudelijke taken te verrichten.
1.5. Vervolgens heeft het college bij besluit van 24 juni 2010 voor de volgende periodes hulp bij het huishouden in de vorm van een pgb toegekend:
- 1 juli 2010 tot en met 31 juli 2010 8.5 uur per week
- 1 augustus 2010 tot en met 31 augustus 2010 6 uur per week
- 1 september 2010 tot en met 1 september 2012 4 uur per week
1.6. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 27 oktober 2010 ongegrond verklaard.
1.7. Betrokkene heeft tegen het besluit van 27 oktober 2010 beroep ingesteld.
1.8. Op verzoek van betrokkene heeft J.L.J.M. van de Mortel, medisch adviseur bij Lechnerconsult op 4 maart 2011 een rapport uitgebracht.
1.9. Vervolgens heeft het college bij besluit van 7 september 2011 over de periode
1 september 2011 tot en met 31 augustus 2012 8,5 uur per week hulp bij het huishouden toegekend in de vorm van een pgb.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak met toepassing van de destijds van toepassing zijnde artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep mede gericht geacht tegen het besluit van 7 september 2011. De rechtbank heeft de beroepen tegen de besluiten van 7 september 2011 en 27 oktober 2010 in verband met een motiveringsgebrek gegrond verklaard, de besluiten vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen.
3.1.
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
3.2.
Hangende het hoger beroep heeft het college ter uitvoering van de aangevallen uitspraak het besluit van 7 maart 2012 genomen waarbij het bezwaar ongegrond wordt verklaard en het besluit van 7 september 2011 wordt gehandhaafd.
4.
De Raad oordeelt als volgt. Voor de wettelijke bepalingen verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
Het besluit van 7 maart 2012 wordt, nu daarmee niet volledig is tegemoetgekomen aan de bezwaren van betrokkene, met toepassing van de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb bij het geding in hoger beroep betrokken.
4.2.
Gelet op wat namens het college en betrokkene is verklaard in hoger beroep en op de zittingen van de Raad, is tussen partijen in geschil of betrokkene in de in geding zijnde periode in staat was om zelfstandig lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten en wel met name om een broodmaaltijd te bereiden en een warme maaltijd te verzorgen. Verder is tussen partijen in geschil of het college terecht heeft aangenomen dat betrokkenes zoon in staat was huishoudelijk werk te verrichten in een omvang van 4.5 uur per week tot aan zijn vertrek uit het ouderlijk huis op 1 september 2011.
4.3.1.
Gelet op alle ter beschikking staande gegevens - en met name het rapport van de door de Raad als deskundige geraadpleegde arts Ruijgrok - beantwoordt de Raad de vraag met betrekking tot betrokkene bevestigend.
4.3.2.
In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel volgt, tenzij sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden die nopen tot het aanvaarden van een uitzondering op die regel. De Raad ziet geen aanknopingspunten om de hiervoor geformuleerde hoofdregel inzake de betekenis die doorgaans moet worden toegekend aan het rapport van een deskundige, niet ook in het onderhavige geval te volgen.
4.3.3.
Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat de deskundige Ruijgrok een volledig en zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Ruijgrok heeft betrokkene thuis onderzocht, heeft kennis genomen van informatie van haar huisarts en de behandelend artsen en paramedici. Daarnaast heeft hij kennis genomen van de bevindingen van de Wmo-consulent Gielen en de arts Corsius. Volgens Ruijgrok was betrokkene in de te beoordelen periode naar objectief medische maatstaven beoordeeld in staat om vrijwel alle lichte werkzaamheden te verrichten in huis. Zij was zeer goed in staat tot het bereiden van een broodmaaltijd. Haar linkerarmfunctie is volledig intact. Haar rechter arm-handfunctie is vrijwel volledig intact. Er is slechts sprake van een lichte, overigens nauwelijks geobjectiveerde, bewegingsbeperking. Daarnaast heeft hij geconcludeerd dat betrokkene in deze periode objectief medisch gezien zeer goed in staat was om ook een warme maaltijd te verzorgen, inclusief het opwarmen van een warme maaltijd, tafel dekken en afruimen, koffie en thee zetten, afwassen en opruimen. Betrokkene heeft geen medische informatie naar voren gebracht die doet twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de deskundige.
4.3.4.
Op grond van de gedingstukken beantwoordt de Raad ook de onder 4.2 gestelde vraag met betrekking tot betrokkenes zoon bevestigend. Er is op grond van de stukken geen aanleiding aan te nemen dat de zoon niet in staat was de huishoudelijke werkzaamheden te verrichten in de door het college bepaalde omvang.
4.4.
Uit wat onder 4.3.1 tot en met 4.3.4 is overwogen, volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal de Raad het beroep van betrokkene tegen de besluiten van
27 oktober 2010 en 7 september 2011 ongegrond verklaren.
4.5.
Dit brengt ook mee dat aan het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 7 maart 2012 de grondslag is komen te ontvallen. Daarom wordt ook dat besluit vernietigd.
5.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen de besluiten van 27 oktober 2010 en 7 september 2011 ongegrond;
  • vernietigt het besluit van 7 maart 2012.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) Z. Karekezi

QH