ECLI:NL:CRVB:2014:606

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
13-547 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschiktheid voor functie van administratief medewerker na beëindiging uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. Appellante, die als administratief medewerkster heeft gewerkt, heeft een verzoek ingediend om terug te komen van een eerder besluit van het Uwv, waarin zij met ingang van 7 oktober 2008 hersteld was verklaard. Appellante was eerder arbeidsongeschikt verklaard vanwege zwangerschapsklachten en had in 2002 haar uitkering beëindigd gekregen omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een nieuwe ziekmelding in 2003, werd vastgesteld dat zij niet meer geschikt was voor haar eigen werk, maar wel voor andere functies. In 2010 verzocht appellante om herziening van het besluit van 2008, maar dit verzoek werd afgewezen. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, en in hoger beroep heeft de Raad de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts een zorgvuldig onderzoek had ingesteld en dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd. De Raad bevestigde dat appellante terecht geschikt was geacht voor de functie van administratief medewerker, en dat het Uwv geen aanleiding had om het oorspronkelijke besluit te herzien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/547 ZW
Datum uitspraak: 21 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
17 december 2012, 11/2907 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Goudkade hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 23 december 2013. Partijen zijn, waarvan het Uwv met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is werkzaam geweest als administratief medewerkster voor 30 uur per week. Op 16 juni 1997 is zij als gevolg van zwangerschapsklachten uitgevallen. Na afloop van de wettelijke wachttijd is haar een uitkering ingevolge de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is in 2002 beëindigd, omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Nadat appellante zich in februari 2003 wederom ziek had gemeld, is bij besluit van 14 november 2003 vastgesteld dat zij op
16 maart 2003 gedurende vier weken arbeidsongeschikt is geweest en dat zij in aansluiting op deze periode minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Daarbij is vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk van administratief medewerkster maar nog wel geschikt voor een aantal andere functies. Nadat appellante zich met ingang van
19 augustus 2005 wederom ziek had gemeld, is appellante bij besluit van 3 oktober 2008 met ingang van 7 oktober 2008 hersteld verklaard. Zij werd daarbij geschikt geacht voor de functies die ten grondslag waren gelegd aan het besluit van 14 november 2003. Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 2 december 2008 ongegrond verklaard.
2.1. Bij brief van 16 september 2010 heeft appellante verzocht terug te komen van het besluit van 3 oktober 2008. Daarbij heeft zij medische informatie overgelegd, waar onder informatie van behandelend cardiologen, een neuroloog en een orthopedisch chirurg.
2.2. In overeenstemming met een rapport van een verzekeringsarts is dit verzoek bij besluit van 23 december 2010 afgewezen. Het door appellante tegen dat besluit gemaakte bezwaar is, na rapporten van 15 april 2011 van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige, bij besluit van 18 april 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3.
In beroep hebben partijen uitvoerig op elkaars standpunten gereageerd, waarbij de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 10 augustus 2011 te kennen heeft gegeven dat appellante geschikt moet worden geacht voor één van de voorheen in het kader van de
WAO-beoordeling in 2003 geduide functies, namelijk de functie van administratief medewerker.
4.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld en dat er geen aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de door hen opgestelde rapporten. De rechtbank heeft zich daarom kunnen verenigen met de medische grondslag van het bestreden besluit. Voorts is overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige, ondanks de gesignaleerde mogelijke overschrijdingen, voldoende inzichtelijk heeft toegelicht waarom de functie van administratief medewerker voor appellante geschikt is.
5.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij als gevolg van haar klachten meer beperkingen heeft dan zijn aangenomen en dat zij daarom niet geschikt is voor de voor haar in 2003 geduide functies. Voorts heeft zij nadere informatie ingebracht van de door haar geraadpleegde interventiecardioloog Y. Appelman.
6.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Het verzoek van appellante van 16 september 2010 strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van zijn besluit van 3 oktober 2008 waarbij zij met ingang van 7 oktober 2008 hersteld is verklaard.
6.2.
Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om een verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit waarbij een uitkering is beëindigd inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Indien na het eerdere besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen en de beëindiging wordt gehandhaafd, kan door het instellen van het beroep tegen dat laatste besluit niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Er is alleen plaats voor een inhoudelijke toetsing voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten en omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten en omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
6.3.
Op grond van de voor hem beschikbare medische informatie is de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 15 april 2011 tot de conclusie gekomen dat er sprake is van nieuwe feiten en veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daartoe heeft hij overwogen dat er in 2005 bij appellante al aanwijzingen waren voor perifeer vaatlijden en dat de klachten aan de tenen in 2008 bij nader inzien hieraan moeten worden toegeschreven. Gelet hierop is er met de huidige kennis dus geen sprake van nieuwe klachten, zoals door de primaire verzekeringsarts is vastgesteld, doch van recidive klachten die destijds niet adequaat zijn onderkend. Voor deze bezwaarverzekeringsarts is dit aanleiding geweest op 15 april 2011 de voor appellante in 2003 vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) met ingang van 7 oktober 2008 aan te passen in die zin dat hij een beperking op het item ”lopen” heeft vastgesteld. Voor verdergaande beperkingen heeft hij geen aanleiding gezien. Op grond van deze aangepaste FML is de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 10 augustus 2011 tot de conclusie gekomen dat appellante geschikt moet worden geacht voor de functie van administratief medewerker.
6.4.
De Raad staat daarom nu thans voor de beantwoording van de vraag of appellante met ingang van 7 oktober 2008 terecht geschikt is geacht voor deze functie, en zo ja of het Uwv daarin aanleiding had behoren te vinden het oorspronkelijke besluit te herzien.
6.5.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld.
6.6.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO. Zoals de Raad reeds vaker heeft beslist gaat het daarbij om elk van de functies afzonderlijk, zodat voldoende is wanneer de hersteldmelding wordt gedragen door tenminste één van de destijds geselecteerde functies.
6.7.
De bezwaarverzekeringsarts heeft een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Daartoe wordt overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts appellante op zijn spreekuur heeft gezien en de beschikbare medische informatie in zijn beoordeling heeft betrokken. Voorts wordt geoordeeld dat de door hem op 15 april 2011 aangepaste FML niet voor onjuist kan worden gehouden. De stelling van appellante dat op grond van de nu in deze procedure beschikbaar gekomen medische informatie vastgesteld moet worden dat zij in 2008 meer beperkingen had dan in deze aangepaste FML zijn vastgesteld, is in voldoende mate weerlegd in de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 10 augustus 2011, 7 september 2011 en 2 mei 2012. Daarin heeft hij naar aanleiding van de door appellante overgelegde informatie van de behandelend neuroloog overwogen dat het niet aannemelijk is dat er bij appelante in 2008 sprake was van een subclavia stenose. Tevens is hij daarin tot de conclusie gekomen dat er bij appellante in 2008 geen sprake was van hartfalen, zodat haar vermoeidheidsklachten hier niet aan kunnen worden toegeschreven. Deze conclusies kunnen op grond van de beschikbare gegevens niet voor onjuist worden gehouden, waarbij voor wat betreft het hartfalen en de vermoeidheidsklachten met name wordt verwezen naar de in hoger beroep overgelegde informatie van Appelman. Ook deze arts heeft geen duidelijke verklaring kunnen geven voor de thoracale- en moeheidsklachten van appellante.
6.8.
Het oordeel van de rechtbank dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat appellante geschikt moet worden geacht voor de functie van administratief medewerker kan evenmin voor onjuist worden gehouden. Daarvoor wordt verwezen naar het rapport van 10 augustus 2011.
6.9.
Op grond van hetgeen is overwogen in 6.5 tot en met 6.8 moet worden geconcludeerd dat appellante terecht geschikt is geacht voor de functie van administratief medewerker, zodat het Uwv terecht geen aanleiding heeft gezien om op het oorspronkelijke besluit terug te komen. De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) I.J. Penning

CVG