ECLI:NL:CRVB:2014:599
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Loonsanctie en re-integratie-inspanningen van werkgever in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de loonsanctie opgelegd aan appellante, een werkgever, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De loonsanctie was opgelegd omdat appellante niet voldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor haar werknemer die ziek was. Het Uwv had op 23 december 2010 besloten het tijdvak waarin de werknemer recht had op loon tijdens ziekte met 52 weken te verlengen, tot 12 januari 2012. Dit besluit was gebaseerd op artikel 25, negende lid, van de Wet WIA, in verbinding met artikel 65 van die wet.
Appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Almelo bevestigde dit in haar uitspraak van 1 augustus 2012, waarbij werd vastgesteld dat appellante onvoldoende had gedaan om de werknemer te re-integreren. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het Uwv ten onrechte slechts één voortgangsrapportage had betrokken bij de heroverweging in bezwaar. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het rapport van 3 oktober 2011, dat door appellante was ingediend, niet relevant was voor de beoordeling omdat het pas na het bestreden besluit was opgemaakt.
De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De rechtbank had bovendien terecht geoordeeld dat het rapport van 3 oktober 2011 niet had geleid tot een andere conclusie, omdat het bevestigde dat de re-integratie-inspanningen niet adequaat waren. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.