ECLI:NL:CRVB:2014:593

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
12-3523 SUWI
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na medische onderzoeken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Appellant, die als magazijn/heftruckchauffeur werkte, is op 7 oktober 2009 uitgevallen door long- en rugklachten. Na beëindiging van zijn dienstverband is hem een Ziektewet-uitkering toegekend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant kan re-integreren in passend werk, wat leidde tot een Plan van Aanpak. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd. In 2011 heeft appellant een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, die hem is geweigerd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank heeft de beroepen van appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische beperkingen van appellant niet waren onderschat.

In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere standpunten herhaald, maar de Raad oordeelt dat hij geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd die zijn stellingen onderbouwen. De Raad onderschrijft de oordelen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraken. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te oordelen dat appellant meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de rechtbank en wijst de verzoeken om proceskosten af.

Uitspraak

12/3523 SUWI, 12/3801 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
4 mei 2012, 11/1950 (aangevallen uitspraak 1) en van 19 juni 2012, 12/838 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A.W. Ketelaars, advocaat, de hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ketelaars. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor een overzicht van de feiten en omstandigheden wordt verwezen naar hetgeen daaromtrent is vermeld in de aangevallen uitspraken. Hier wordt volstaan met het volgende.
1.2. Appellant is op 7 oktober 2009 uitgevallen voor zijn werk als medewerker magazijn/heftruckchauffeur vanwege long- en rugklachten. Met ingang van 1 november 2009 is het dienstverband van appellant beëindigd en is aan hem een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Met inachtneming van de bevindingen uit onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 9 december 2010 een Plan van Aanpak (PvA) vastgesteld, waarin is opgenomen dat appellant kan werken in passend regulier werk en dat de gemeente Helmond, die aan appellant een bijstandsuitkering heeft toegekend, leidend is bij de re-integratie van appellant. Bij beslissing van 18 mei 2011 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van
9 december 2010 ongegrond verklaard en heeft zijn standpunt gehandhaafd dat appellant in passend regulier werk aan de slag kan en dat de gemeente Helmond leidend is bij de
re-integratie. Aan bestreden besluit 1 zijn rapporten ten grondslag gelegd van een bezwaarverzekeringsarts van 6 mei 2011 en van een bezwaararbeidsdeskundige van 16 mei 2011. De bezwaarverzekeringsarts heeft kennis genomen van informatie van de behandelend sector en bij zijn beoordeling ook de psychische klachten van appellant betrokken. Appellant heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
1.3. Appellant heeft op 8 juni 2011 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. In overeenstemming met de bevindingen uit verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, heeft het Uwv bij besluit van 22 augustus 2011 aan appellant meegedeeld dat hij vanaf 5 oktober 2011 geen WIA-uitkering krijgt, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij beslissing van
10 februari 2012 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van
22 augustus 2011 ongegrond verklaard. Daaraan zijn rapporten ten grondslag gelegd van een bezwaarverzekeringsarts van 6 februari 2012 en van een bezwaararbeidsdeskundige van
9 februari 2012. Appellant heeft ook tegen bestreden besluit 2 beroep ingesteld.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onderschreven dat het PvA moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft in hetgeen appellant in beroep heeft gesteld en overgelegd geen grond gezien voor het oordeel dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts de beschikbare medische informatie op kenbare en inzichtelijke wijze in de door hem gemaakte heroverweging heeft betrokken en dat appellant in beroep geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd of nieuwe argumenten heeft aangevoerd die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid van de in bezwaar aangescherpte beperkingen. Voor een deskundigenonderzoek heeft de rechtbank daarom geen aanleiding gezien. De rechtbank heeft in hetgeen appellant heeft gesteld evenmin grond gezien voor het oordeel dat van hem niet kan worden verlangd dat hij het PvA uitvoert. Daaraan kan de door appellant overgelegde informatie van een medewerkster van de gemeente, waaruit volgens appellant kan worden afgeleid dat de gemeente geen
re-integratieactiviteiten ontplooit, niet afdoen omdat naar het oordeel van de rechtbank uit deze informatie niet volgt dat deze medewerkster afstand heeft genomen van de inhoud van de met het Uwv gevoerde gesprekken zoals het Uwv die heeft weergegeven.
2.2. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is door de rechtbank bij aangevallen uitspraak 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en de bevindingen uit dit onderzoek onderschreven. Zowel door de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts is rekening gehouden met de psychische klachten van appellant. De medische stukken waaraan appellant in beroep heeft gerefereerd, zijn reeds door de (bezwaar)verzekeringsartsen in hun beoordeling meegenomen en kunnen derhalve niet tot het oordeel leiden dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. De rechtbank heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn conclusies gevolgd en zich aangesloten bij diens adequaat gemotiveerde reactie van 23 maart 2012 op het door appellant overgelegde rapport van register-arbeidsdeskundige H.J.W. van Kesteren van 1 maart 2012.
3.
In twee afzonderlijk ingediende, maar inhoudelijke overeenstemmende beroepsschriften tegen beide aangevallen uitspraken, heeft appellant (samengevat) zijn standpunten herhaald dat zijn klachten onvoldoende zijn meegewogen, dat de gemeente geen
re-integratieactiviteiten heeft ontplooid, dat hij niet in staat is om te re-integreren, dat hij door zijn privé-situatie is overbelast en dat zijn medicijnen zijn concentratie- en reactievermogen beïnvloeden. Ook volhardt hij in zijn standpunt dat hij de voorbeeldfuncties niet kan verrichten en heeft daartoe (nogmaals) het in 2.2 genoemde rapport van Van Kesteren overgelegd.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Dat wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van hetgeen hij in de eerdere fasen van de procedures naar voren heeft gebracht. Ook in hoger beroep heeft hij zijn stellingen niet onderbouwd met (nieuwe) medische gegevens op grond waarvan geoordeeld moet worden dat hij op de data in geding meer beperkt dient te worden geacht dan door het Uwv in de bestreden besluiten is aangenomen. Evenmin heeft hij met nieuwe informatie onderbouwd waarom hij niet in staat is de geduide functies te verrichten. Voor een nader door een deskundige te verrichten onderzoek bestaat dan ook geen aanleiding.
4.2.
Er bestaat geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank in de aangevallen uitspraken heeft gedaan. De Raad onderschrijft die oordelen en de daaraan door de rechtbank ten grondslag gelegde overwegingen en maakt die tot de zijne.
4.3.
Gelet op hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen slagen de hoger beroepen niet en dienen de aangevallen uitspraken te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) S. Aaliouli

HD