ECLI:NL:CRVB:2014:592

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
12-3489 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA door onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante, die wegens rugklachten op 24 april 2009 uitviel voor haar werk als orderpicker, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij met ingang van 22 april 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv had dit besluit genomen op 4 maart 2011, en het bezwaar van appellante tegen dit besluit was ongegrond verklaard op 31 oktober 2011.

Tijdens de zitting op 10 januari 2014 is appellante niet verschenen, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak overwogen dat de beschikbare medische gegevens geen aanleiding gaven om het oordeel van de verzekeringsartsen over de medische beperkingen van appellante in twijfel te trekken. De rechtbank concludeerde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende had toegelicht dat de geduide functies geschikt waren voor appellante.

In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat het bestreden besluit een juiste medische en arbeidskundige grondslag ontbeert. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de rechtbank met juistheid had overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig was geweest. De Raad bevestigde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de medische beperkingen van appellante en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die aanleiding gaven tot twijfel aan het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts.

De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om het oordeel van de bezwaararbeidsdeskundige te betwisten en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

12/3489 WIA
Datum uitspraak: 21 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
11 mei 2012, 11/1716 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Staal hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2014. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is wegens rugklachten op 24 april 2009 uitgevallen voor haar werk als orderpicker bij [naam uitzendbureau]
.Op 3 januari 2011 heeft zij een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2. Bij besluit van 4 maart 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA ontstaat, omdat appellante met ingang van
22 april 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit 31 oktober 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat de beschikbare medische gegevens geen aanleiding geven om het oordeel van de verzekeringsartsen over de medische beperkingen van appellante in twijfel te trekken. Naar aanleiding van de door appellante in beroep overgelegde medische informatie van verzekeringsarts W.M. van der Boog heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts in een rapport van 28 maart 2012 heeft vastgesteld dat het verslag van Van der Boog diagnostisch en klinisch geen nieuwe gegevens bevat en geen aanleiding geeft tot andere inzichten in de belastbaarheid van appellante. Daarbij heeft de rechtbank voorts in aanmerking genomen dat aan de medische beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsarts mede een eigen onderzoek ten grondslag ligt en dat de informatie van de behandelende sector uitdrukkelijk en in voldoende mate in de beoordeling is meegenomen. Aan de eigen beleving van appellante over haar beperkingen en het al dan niet kunnen werken kan en mag de rechtbank geen doorslaggevende betekenis toekennen.
2.1.
Met betrekking tot de arbeidskundig aspecten van de beoordeling heeft de rechtbank geoordeeld dat de bezwaararbeidsdeskundige in voldoende mate heeft toegelicht dat bij geen van de geduide functies een zodanige combinatie van belastende aspecten kan worden vastgesteld dat dit zou kunnen leiden tot twijfel aan de geschiktheid van de geduide functies.
3.
In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en aangevoerd dat het bestreden besluit een juiste medische en arbeidskundige grondslag ontbeert. Opnieuw heeft zij verwezen naar de in beroep ingezonden rapportages van de verzekeringsarts Van der Boog. Voorts heeft zij naar voren gebracht dat de bezwaarverzekeringsarts geen lichamelijk onderzoek heeft verricht.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. Terecht is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de verzekeringsartsen bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst voldoende rekening hebben gehouden met de medische beperkingen van appellante en voorts dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende gemotiveerd heeft waarom hetgeen door Van der Boog is geconcludeerd hem geen aanleiding heeft gegeven om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen.
4.2.
De omstandigheid dat de bezwaarverzekeringsarts zelf geen (volledig) lichamelijk onderzoek bij appellante heeft verricht brengt volgens vaste rechtspraak van de Raad niet mee dat reeds om die reden diens onderzoek als onvoldoende zorgvuldig moet worden aangemerkt. Daarbij acht de Raad mede van belang dat appellante wel door de verzekeringsarts lichamelijk onderzocht is en de bevindingen van dit onderzoek ten tijde van het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts in het dossier aanwezig waren. Voorts is medische informatie met betrekking tot de fysieke gesteldheid van appellante, waaronder informatie van huisarts, anaesthesist, orthopaedisch chirurg en neuroloog bij zijn beoordeling betrokken. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die betrekking hebben op haar gezondheidstoestand ten tijde in geding, die aanleiding geven tot twijfel aan het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts.
4.3.
Ten slotte kan worden vastgesteld dat er evenmin aanknopingspunten zijn het oordeel van de bezwaararbeidsdeskundige dat de belasting die is verbonden aan de functies die bij de schatting in aanmerking zijn genomen de voor appellante vastgestelde belastbaarheid niet overschrijdt, niet juist te achten.
4.4.
Uit het overwogene onder 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) E. Heemsbergen
GdJ