ECLI:NL:CRVB:2014:591

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
12-3217 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA; beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geduide functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. De appellant, die jarenlang als opticien heeft gewerkt, had zich ziek gemeld en verzocht om een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant op de datum in geding, 10 mei 2011, minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en had zijn verzoek om uitkering afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, waarin hij stelde dat zijn beperkingen waren onderschat en dat hij niet in staat was de geduide functies te verrichten. Appellant had nadere medische informatie ingediend van verschillende specialisten, maar de Raad concludeerde dat deze informatie niet leidde tot de conclusie dat de beperkingen door het Uwv waren onderschat. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de verzekeringsgeneeskundige advisering voldeed aan de eisen en dat de klachten van appellant adequaat waren beoordeeld.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant, gezien zijn opleidingsniveau en de aard van de geduide functies, geschikt was voor deze functies. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

12/3217 WIA
Datum uitspraak: 26 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
7 mei 2012, 11/1587 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.M.J. Offermans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 januari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Offermans. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft gedurende een groot aantal jaren in voltijds dienstverband gewerkt als opticien. Met ingang van 1 september 2008 is hij in dezelfde functie op tijdelijk contract gestart bij een andere werkgever voor ongeveer 32 uur per week. Hij heeft zich met ingang van 12 mei 2009 ziek gemeld. Het dienstverband is per 1 september 2009 geëindigd.
1.2. Bij besluit van 22 maart 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van 10 mei 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 11 oktober 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsgeneeskundige advisering die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoet aan de daaraan te stellen eisen en dat de informatie uit de behandelend sector daarbij in voldoende mate in de beoordeling is meegenomen. Voorts heeft de rechtbank na weergave van de verschillende klachten en beperkingen geconcludeerd dat niet is gebleken dat de klachten van appellant zijn onderschat dan wel die klachten of bevindingen van zijn behandelend artsen onjuist zijn geïnterpreteerd, noch dat in de opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst de beperkingen niet adequaat zouden zijn weergegeven. De rechtbank heeft voorts geen aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat appellant wegens medische reden minder is gaan werken bij zijn laatste werkgever of dat zijn medische situatie bij de beoordeling door het Uwv aanleiding zou moeten geven voor een urenbeperking. Tot slot heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de arbeidskundige beoordeling dat appellant met zijn beperkingen in staat is de aan hem geduide functies te verrichten.
3.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat zijn beperkingen zijn onderschat, dat hij moet worden gezien als medische afzakker en dat hij vanwege zijn fysieke en energetische beperkingen niet in staat is de geduide functies te verrichten. Hij heeft daartoe nadere medische informatie van zijn behandelend artsen ingezonden. Voorts heeft appellant gesteld dat hij geen opleiding en ervaring heeft voor de functies van werkmeester en beginnend administratief medewerker.
4.1.
De Raad verenigt zich met de aangevallen uitspraak en de overwegingen waarop de uitspraak is gebaseerd. Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd overweegt de Raad nog het volgende.
4.2.
Uit de informatie die appellant heeft ingezonden van de oogarts, longarts, neuroloog, reumatoloog, kno-arts, cardioloog, orthopedisch chirurg en internist, bij wie appellant onder behandeling is of is geweest, noch uit de lijst van voorgeschreven medicatie kan worden afgeleid dat de beperkingen op de datum in geding, 10 mei 2011, door het Uwv zijn onderschat. Zoals ook terecht uit de uitspraak van de rechtbank blijkt, zijn de verschillende klachten en beperkingen van appellant in de beoordeling betrokken, en blijkt uit de nader ingezonden informatie niet van andere of ernstigere aandoeningen die - ten tijde hier van belang - tot meer of zwaardere beperkingen leiden.
4.3.
Ook in hoger beroep zijn geen medische gegevens bekend geworden die aanwijzingen bevatten voor het standpunt dat appellant om medische redenen minder is gaan werken. Er kan dan ook niet van een medische afzakker worden gesproken.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgelegde beperkingen is door het Uwv terecht geconcludeerd dat appellant geschikt is voor de geduide functies, nu deze, gelet op de belastende factoren, de belastbaarheid van appellant niet overschrijden. De functies werkmeester (Sbc-code 461060) en administratief medewerker (Sbc-code 315090) zijn functies op MBO-VMBO-niveau, hetgeen het opleidingsniveau van appellant - volgens het arbeidsdeskundig rapport van 22 maart 2011 LTS en de MBO-opleiding Optiek - niet te boven gaat. Nu voor die functies geen ervaring is vereist zijn ook deze functies als passend te beschouwen.
4.5.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) S. Aaliouli

HD