ECLI:NL:CRVB:2014:590
Centrale Raad van Beroep
- Tussenuitspraak bestuurlijke lus
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2014 een tussenuitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant en zijn recht op een uitkering op basis van de Wet WIA. De Raad heeft vastgesteld dat appellant per einde wachttijd, op 12 november 2009, volledig arbeidsongeschikt is geacht. Het Uwv heeft echter niet voldoende onderbouwd dat appellant ook bij aanvang van zijn dienstverband op 1 december 2006 al volledig arbeidsongeschikt was. Hierdoor komt appellant in aanmerking voor een WIA-uitkering, maar er dient nog nadere besluitvorming plaats te vinden over de hoogte en duur van deze uitkering.
De Raad heeft eerder, op 5 april 2013, een tussenuitspraak gedaan waarin het Uwv was opgedragen om het gebrek in de motivering van het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv heeft hierop een rapport van een bezwaararbeidsdeskundige ingediend, maar de Raad oordeelt dat dit rapport niet voldoet aan de eisen die in de eerdere uitspraak zijn gesteld. De Raad heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat appellant bij aanvang van de verzekering al volledig arbeidsongeschikt was, en dat de veronderstelling dat hij niet in staat was om duurzaam werk te verrichten niet voldoende is onderbouwd.
De Centrale Raad van Beroep heeft het Uwv opgedragen om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de overwegingen van de Raad. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en onderbouwde beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rechten van verzekerden onder de Wet WIA.