ECLI:NL:CRVB:2014:578

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
25 februari 2014
Zaaknummer
12-3785 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WGA-uitkering aan appellant, die als vertegenwoordiger in oliën werkzaam was en op 22 september 2008 uitviel door armklachten na een val. Appellant verzocht om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarop het Uwv op 17 augustus 2010 besloot dat appellant met ingang van 20 september 2010 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, omdat hij 44% arbeidsongeschikt was. Appellant ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde zijn bezwaar op 24 januari 2011 ongegrond, waarbij het verlies aan verdiencapaciteit werd verhoogd naar 51,94%. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, oordelend dat het bestreden besluit op een zorgvuldige en toereikende medische en arbeidskundige grondslag berustte.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte niet voldoende rekening had gehouden met zijn klachten en beperkingen. Hij stelde dat de inschatting van zijn beperkingen te licht was en dat er meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden, met name met betrekking tot het werken boven schouderhoogte, het gebruik van de nek, gehoorproblemen, en hand- en vingervaardigheden. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellant geen nieuwe medische gegevens had ingediend en dat zijn standpunten in hoger beroep een herhaling waren van eerdere argumenten. De rechtbank had inzichtelijk en navolgbaar uiteengezet hoe de bezwaarverzekeringsarts de Functionele Mogelijkhedenlijst had aangepast op basis van medische gegevens.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen, en werd openbaar uitgesproken op 21 februari 2014.

Uitspraak

12/3785 WIA
Datum uitspraak: 21 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 24 mei 2012, 11/151 WIA (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C. Brouwer-Morren hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was werkzaam als vertegenwoordiger in oliën, toen hij op 22 september 2008 uitviel met armklachten als gevolg van een val.
1.2. In reactie op de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen heeft het Uwv bij besluit van 17 augustus 2010 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 20 september 2010 recht op een loongerelateerde
WGA-uitkering is ontstaan, omdat appellant met ingang van 20 september 2010 44% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 januari 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, waarbij het verlies aan verdiencapaciteit wel is verhoogd en is vastgesteld op 51,94%.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit op een zorgvuldige en toerekende medische grondslag en eveneens op een juiste arbeidskundige grondslag.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan hetgeen hij omtrent zijn klachten en daarbij behorende beperkingen heeft aangevoerd. Zijn eerdere bezwaren op dit punt handhaaft hij. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten handhaaft hij ook.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant stelt zich op het standpunt dat de beperkingen die hij ondervindt als gevolg van zijn klachten te licht zijn ingeschat. Meer specifiek stelt appellant dat beperkingen aangenomen hadden moeten worden met betrekking tot het boven schouderhoogte werkzaam zijn, het gebruik van de nek, gehoorproblemen, hand- en vingervaardigheden en vervoer. De combinatie van alle beperkingen geeft volgens appellant een zware belasting, waardoor hij ook beperkingen ondervindt op de aspecten werken met deadlines, productiepieken, hoog handelingstempo en langdurige concentratie. Vastgesteld kan worden dat dit standpunt een volledige herhaling is van het standpunt dat appellant in beroep reeds had ingenomen.
4.2.
De rechtbank heeft op inzichtelijke en navolgbare wijze uiteengezet op welke wijze in de bezwaarfase en in de beroepsfase een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft aangepast naar aanleiding van door de bezwaarverzekeringsarts ingewonnen medische gegevens en door appellant ingezonden medische stukken. Verder heeft de rechtbank met betrekking tot alle door appellant in hoger beroep herhaalde aspecten die tot meer beperkingen in de FML hadden moeten leiden, uitgebreid gemotiveerd waarom de inschatting door de bezwaarverzekeringsarts kan worden gevolgd. In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe medische gegevens in geding gebracht, zodat het door het Uwv in het verweerschrift in hoger beroep ingenomen standpunt kan worden gevolgd.
4.3.
Het standpunt van appellant over de geduide functies is eveneens een herhaling van zijn in beroep al ingenomen standpunt. Ook op dit punt heeft de rechtbank op inzichtelijke en navolgbare wijze uiteengezet waarom het bestreden besluit ook een juiste arbeidskundige grondslag berust, waarbij de rechtbank de geschiktheid van appellant voor elke functie afzonderlijk heeft besproken. De Raad verwijst naar die bespreking en schaart zich daarachter.
4.4.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 leiden ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) E. Heemsbergen

HD