ECLI:NL:CRVB:2014:575
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R. Haze, had hoger beroep ingesteld tegen de herziening van zijn WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had op 7 april 2011 de uitkering herzien en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 25 tot 35%. Na bezwaar werd deze mate verhoogd naar 35 tot 45%. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant correct had vastgesteld.
In hoger beroep voerde appellant aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn fysieke en psychische klachten. Hij verwees naar brieven van zijn behandelaars, die stelden dat hij verdergaand beperkt was. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek zorgvuldig was en dat de bezwaarverzekeringsarts de ingebrachte informatie had meegewogen. De Raad concludeerde dat de informatie van de behandelaars geen aanleiding gaf om het eerder ingenomen standpunt van het Uwv te wijzigen, aangezien deze informatie niet betrekking had op de datum in geding, 28 februari 2011.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat de functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen, en werd openbaar uitgesproken op 21 februari 2014.