ECLI:NL:CRVB:2014:575

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
25 februari 2014
Zaaknummer
12-3199 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R. Haze, had hoger beroep ingesteld tegen de herziening van zijn WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had op 7 april 2011 de uitkering herzien en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 25 tot 35%. Na bezwaar werd deze mate verhoogd naar 35 tot 45%. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant correct had vastgesteld.

In hoger beroep voerde appellant aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn fysieke en psychische klachten. Hij verwees naar brieven van zijn behandelaars, die stelden dat hij verdergaand beperkt was. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek zorgvuldig was en dat de bezwaarverzekeringsarts de ingebrachte informatie had meegewogen. De Raad concludeerde dat de informatie van de behandelaars geen aanleiding gaf om het eerder ingenomen standpunt van het Uwv te wijzigen, aangezien deze informatie niet betrekking had op de datum in geding, 28 februari 2011.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat de functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen, en werd openbaar uitgesproken op 21 februari 2014.

Uitspraak

12/3199 WAO
Datum uitspraak: 21 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
26 april 2012, 11/4787 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Haze hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Haze, de opvolgend gemachtigde van appellant, mr. L.E.J. Vleesenbeek, en het Uwv hebben nadere stukken ingezonden..
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2014.
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vleesenbeek en M. Cordes, tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.

OVERWEGINGEN

1.1. De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld en volstaat hier met het volgende.
1.2. Bij besluit van 7 april 2011 heeft het Uwv de aan appellant toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) herzien en de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 28 februari 2011 vastgesteld op 25 tot 35%.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 22 september 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 april 2011 gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid nader vastgesteld op 35 tot 45%.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant correct heeft vastgesteld. Appellant heeft in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat het door het Uwv ingenomen standpunt onjuist is.
3.
In hoger beroep heeft appellant evenals in bezwaar en beroep aangevoerd dat bij het vaststellen van zijn beperkingen onvoldoende rekening is gehouden met zijn fysieke en psychische klachten. De brieven van zijn behandelaars bij I-psy, van internist J.A.M. van Laar en van neuroloog J.W.B. Moll geven aan dat hij verdergaand beperkt is en zijn belastbaarheid moet worden bijgesteld. Appellant acht zichzelf vanwege zijn klachten niet in staat tot het vervullen van de geselecteerde functies.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek als zorgvuldig wordt aangemerkt, wordt onderschreven. De bezwaarverzekeringsarts is in de rapportage van 4 augustus 2011 ingegaan op de ingebrachte informatie van de behandelend sector en die informatie bij de beoordeling betrokken. Zoals de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen, heeft de bezwaarverzekeringsarts vervolgens op 25 augustus 2011 een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin rekening is gehouden met de verminderde fysieke en mentale belastbaarheid van appellant. Ten aanzien van de in hoger beroep ingebrachte informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts vastgesteld dat de informatie van I-psy bij de heroverweging is meegewogen en dat mede op grond van die informatie de psychische belastbaarheid werd bijgesteld. In de in bezwaar bijgestelde FML van 25 augustus 2011 is rekening gehouden met de klachten en beperkingen als gevolg van de ziekte van Behçet en is ook rekening gehouden met de gegevens van internist Van Laar. De informatie in de brief van 23 juli 2013 van neuroloog Moll heeft de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding gegeven het eerder ingenomen standpunt te wijzigen, reeds omdat deze informatie geen betrekking heeft op de datum in geding, zijnde 28 februari 2011. Terecht is het Uwv tot de conclusie gekomen dat ook de in hoger beroep nog ingezonden stukken geen redenen geven voor aanscherping van de beperkingen van appellant.
4.2.
Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting kan worden volstaan met te verwijzen naar de overwegingen in de aangevallen uitspraak waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.3.
Uit het overwogene bij 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) E. Heemsbergen
GdJ