ECLI:NL:CRVB:2014:574
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 11 juli 2012 het beroep van appellante gegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep, waarbij het recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) centraal stond. Appellante, die als vrachtwagenchauffeur werkte, had zich op 2 februari 2009 ziek gemeld na een ongeval op het werk. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante met ingang van 31 januari 2011 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat haar verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% bedroeg. Dit besluit werd door appellante bestreden.
De rechtbank had geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv niet voldoende was onderbouwd met een medische grondslag, maar het Uwv had in beroep alsnog de medische onderbouwing geleverd. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 mei 2012 haar beperkingen niet adequaat weergaf en dat de geselecteerde functies niet passend waren. Appellante heeft een rapport van een verzekeringsarts overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van appellante niet heeft onderschat. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de bevindingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante geen doel trof. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 februari 2014, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.