ECLI:NL:CRVB:2014:574

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
25 februari 2014
Zaaknummer
12-4697 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 11 juli 2012 het beroep van appellante gegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep, waarbij het recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) centraal stond. Appellante, die als vrachtwagenchauffeur werkte, had zich op 2 februari 2009 ziek gemeld na een ongeval op het werk. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante met ingang van 31 januari 2011 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat haar verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% bedroeg. Dit besluit werd door appellante bestreden.

De rechtbank had geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv niet voldoende was onderbouwd met een medische grondslag, maar het Uwv had in beroep alsnog de medische onderbouwing geleverd. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 mei 2012 haar beperkingen niet adequaat weergaf en dat de geselecteerde functies niet passend waren. Appellante heeft een rapport van een verzekeringsarts overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van appellante niet heeft onderschat. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de bevindingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante geen doel trof. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 februari 2014, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/4697 WIA
Datum uitspraak: 21 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 11 juli 2012, 12/8 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Reitsma hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door H.B.T. Koekkoek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante heeft laatstelijk gewerkt als vrachtwagenchauffeur voor 38,62 per week. Zij heeft zich op 2 februari 2009 ziek gemeld na een ongeval op het werk. De verzekeringsarts heeft appellante onderzocht en op grond daarvan beperkingen aangenomen en deze vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft op basis hiervan functies geselecteerd waarmee het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% bedraagt. Bij besluit van 8 maart 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van
31 januari 2011 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 22 november 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 maart 2011 ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante gegrond verklaard, omdat het bestreden besluit eerst in beroep van een draagkrachtige medische grondslag is voorzien. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd. Omdat het Uwv in beroep alsnog de medische grondslag naar het oordeel van de rechtbank voldoende toereikend heeft gemotiveerd heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de in beroep getrokken conclusies van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken. De rechtbank heeft daarbij meegewogen dat appellant geen medische gegevens heeft ingezonden die twijfel oproepen aan de juistheid van het medisch oordeel door het Uwv.
2.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. De bezwaararbeidsdeskundige heeft bij de selectie van de functies voldoende rekening gehouden met de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde beperkingen. Het bestreden besluit is daarom voorzien van een deugdelijke arbeidskundige grondslag. Aangezien de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 35% bedraagt heeft het Uwv terecht de toekenning van een
WIA-uitkering geweigerd.
3.
In hoger beroep heeft appellante naar voren gebracht dat de FML van 3 mei 2012 geen recht doet aan haar beperkingen en dat zij de geselecteerde functies niet allemaal kan uitoefenen. Ten onrechte hebben haar beperkingen geen aanleiding gegeven tot het aannemen van een urenbeperking en een beperking op handelingstempo. Appellante heeft niet alleen beperkingen van hand- en vingergebruik maar ook heeft zij COPD. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante een rapport van mr. W.M. van der Boog, verzekeringsarts, van 29 oktober 2012 in geding gebracht. In dit rapport heeft Van der Boog gesteld dat appellante op de datum in geding ook beperkt is ten aanzien van nekbeweeglijkheid, frequent ver reiken en hand- en vingergebruik.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat met het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 3 mei 2012 de medische grondslag van het bestreden besluit berust op een volledig en zorgvuldig onderzoek en dat het Uwv de beperkingen van appellante niet heeft onderschat.
4.2.
In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is geen aanleiding gelegen het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. Terecht is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat er geen aanknopingspunten zijn om de bevindingen van de verzekeringsarts van het Uwv en de bezwaarverzekeringsarts met betrekking tot de beperkingen van appellante ten aanzien van het verrichten van arbeid in twijfel te trekken. Het in hoger beroep ingebrachte rapport van Van der Boog geeft evenmin aanleiding voor twijfel aan de in beroep vastgestelde medische grondslag grondslag van het bestreden besluit. De reactie van de bezwaarverzekeringsarts op de bevindingen van
Van der Boog, zoals neergelegd in zijn rapport van 23 november 2012 is inzichtelijk, goed gemotiveerd en te volgen. Zo heeft hij terecht opgemerkt dat de nekklachten en vingerproblematiek ten tijde van het onderzoek tijdens de hoorzitting op 27 september 2011 niet aanwezig waren en dat met beperkingen op het punt reiken in voldoende mate rekening is gehouden bij het opstellen van de FML. De Raad heeft geen aanknopingspunten om deze beschouwingen van de bezwaarverzekeringsarts niet juist te achten. De stelling van appellante dat de combinatie van haar klachten zou moeten leiden tot een urenbeperking is niet nader medisch onderbouwd en geeft geen aanleiding om de FML van 3 mei 2012 voor onjuist te houden.
4.3.
Aldus ervan uitgaande dat de beperkingen van appellante niet zijn onderschat, bestaat er, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, geen aanleiding voor het oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht niet passend zouden zijn voor appellante. In de rapporten van 21 november 2011, 9 februari 2012 en 8 mei 2012 van de bezwaararbeidsdeskundige is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, een toereikende motivering gegeven omtrent de geschiktheid van deze functies in medisch opzicht.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep geen doel treft en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) E. Heemsbergen
GdJ