ECLI:NL:CRVB:2014:566

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
21 februari 2014
Zaaknummer
12-1962 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WIA-uitkering en toeslag, beoordeling van medische beperkingen en deskundigenrapport

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de intrekking van de WIA-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de beoordeling van de medische beperkingen van appellante, die in eerste instantie door de rechtbank Breda op 23 maart 2012 ongegrond werd verklaard. De Raad heeft de deskundige, orthopedisch chirurg dr. J.B.A. van Mourik, ingeschakeld om de medische situatie van appellante te beoordelen. De deskundige concludeerde dat de beperkingen van appellante correct waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 augustus 2013, en dat de aanwijzingen van de deskundige waren gevolgd.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellante zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante had geen nieuwe medische informatie overgelegd die de rechtbank zou hebben doen twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, passend waren voor appellante, en dat de WIA-uitkering terecht was ingetrokken. Tevens werd de beëindiging van de toeslag op de WIA-uitkering per 16 april 2011 als rechtmatig beoordeeld, aangezien appellante vanaf die datum geen recht meer had op een loondervingsuitkering.

De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs zijn gemaakt. De proceskosten werden begroot op € 2.007,50, en het Uwv diende het griffierecht van in totaal € 156,-- te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan en bevestigd de eerdere beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

12/1962 WIA, 12/1963 WIA
Datum uitspraak: 21 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 23 maart 2012, 11/4667 + 11/4668 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.J. Visser, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A.B.M. Adriaansen. Voor het Uwv is verschenen mr. W.P.F. Oosterbos.
Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde appellante in de gelegenheid te stellen nadere medische stukken in te dienen. Bij brief van 28 september 2012 heeft appellante een schrijven van orthopeed W.H.J.C. van Heeswijk van 26 september 2012 in geding gebracht. De bezwaarverzekeringsarts heeft hier op 8 november 2012 op gereageerd.
De Raad heeft vervolgens aanleiding gezien om orthopaedisch chirurg dr. J.B.A. van Mourik als deskundige te benoemen. Van Mourik heeft op 28 mei 2013 een rapport opgesteld. Hierop is door het Uwv gereageerd bij brief van 22 augustus 2013 (met bijlagen).
Het voortgezette onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2014. Appellante noch haar gemachtigde is verschenen. Voor het Uwv is verschenen mr. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 15 februari 2011 heeft het Uwv de uitkering van appellante op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 16 april 2011 ingetrokken.
1.2. Bij besluit van 22 februari 2011 heeft het Uwv de toeslag op de WIA-uitkering op grond van de Toeslagenwet (TW) per 16 april 2011 beëindigd.
1.3. Bij besluit van 26 augustus 2011 (bestreden besluit I) is het bezwaar tegen het besluit van 15 februari 2011 ongegrond verklaard.
1.4. Bij besluit van eveneens 26 augustus 2011 (bestreden besluit II) is het bezwaar tegen het besluit van 22 februari 2011 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft de beroepen tegen de beide bestreden besluiten gevoegd behandeld. Bij de aangevallen uitspraak zijn de beroepen ongegrond verklaard.
2.2. Ten aanzien van bestreden besluit I heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellante op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Niet gebleken is dat er te geringe beperkingen zijn opgenomen. De verzekeringsartsen waren op de hoogte van de klachten. Appellante heeft aangegeven dat haar knie- en schouderklachten gelijk zijn gebleven, maar dat er rugklachten zijn bijgekomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft echter gemotiveerd waarom er voor de rugklachten geen verdere beperkingen zijn aangenomen. Appellante heeft zelf geen medische informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding heeft gegeven om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de functies magazijn/expeditiemedewerker, produktiemedewerkster industrie en textielproduktenmaker aan de schatting ten grondslag mochten worden gelegd. De mate van arbeidsongeschiktheid op grond hiervan bedraagt minder dan 35%, zodat de WIA-uitkering terecht is ingetrokken.
2.3. Ten aanzien van bestreden besluit II heeft de rechtbank overwogen dat op grond van artikel 2 van de TW er eerst recht bestaat op een toeslag indien men recht heeft op een loondervingsuitkering. Nu de WIA-uitkering per 16 april 2011 terecht is ingetrokken en appellante vanaf dat moment dus geen loondervingsuitkering meer ontvangt, is de toeslag terecht per gelijke datum beëindigd.
3.1. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt, dat ze meer beperkingen heeft dan weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), herhaald. De aan de schatting ten grondslag liggende functies kan zij niet vervullen.
3.2. De door de Raad ingeschakelde deskundige is van mening dat er in de tweede helft van 2010 en in de eerste helft van 2011 wel degelijk sprake was van een rugprobleem. Naar zijn mening zouden er (meer) beperkingen opgenomen moeten worden in de FML voor de onderdelen buigen, frequent buigen tijdens het werk, torderen en duwen en trekken.
3.3. Het Uwv heeft vervolgens de FML op 21 augustus 2013 aangepast waarbij rekening is gehouden met de aanwijzingen van de deskundige. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens de geduide functies afgezet tegen de nieuwe FML en is tot de conclusie gekomen dat de functies nog altijd passend zijn voor appellante.
3.4. Appellante heeft kennisgenomen van de bevindingen van het Uwv.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. De motivering van Van Mourik is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Er zijn geen omstandigheden die aanleiding geven het rapport niet te volgen.
4.3. De Raad is voorts van oordeel dat de beperkingen op juiste wijze zijn weergegeven in de FML van 21 augustus 2013, waarbij de aanwijzingen van Van Mourik allemaal zijn gevolgd. Appellante heeft niet aangegeven dat ze zich niet met deze FML kan verenigen.
4.4. Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend.
4.5. De rechtbank heeft ten aanzien van bestreden besluit II met juistheid overwogen dat op grond van artikel 2 van de TW er slechts recht bestaat op een toeslag zolang men recht heeft op een loondervingsuitkering.
5.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
De Raad ziet aanleiding om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 2.007,50 (1 punt voor het beroepschrift in eerste aanleg, 1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting in eerste aanleg, 1 punt voor het verschijnen bij de zitting van de Raad en € 59,50 voor medische informatie). Tevens dient het Uwv het griffierecht in beide instanties (€ 41,-- en € 115,--) te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.007,50;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 156,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) D.E.P.M. Bary
JvC