ECLI:NL:CRVB:2014:560

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
21 februari 2014
Zaaknummer
12-6179 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na rugklachten

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich op 18 november 2011 ziek meldde als tuinbouwmedewerker vanwege rugklachten. Appellant ontving een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW). Na een onderzoek door de verzekeringsarts concludeerde deze dat appellant per 15 mei 2012 weer geschikt was voor zijn maatgevende arbeid. Het Uwv beëindigde daarop het recht op ziekengeld met ingang van deze datum. Appellant ging in bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv. Hierop volgde beroep bij de rechtbank, die de overwegingen van de bezwaarverzekeringsarts steunde en het beroep ongegrond verklaarde.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat zijn rugklachten niet goed waren ingeschat. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de conclusie van de rechtbank. De gemachtigde van appellant verklaarde ter zitting dat een aanvullend onderzoek door een neuroloog had plaatsgevonden, maar dit had geen afwijkingen aangetoond. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant per 15 mei 2012 geschikt was voor zijn eigen arbeid. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door J.S. van der Kolk, met I.J. Penning als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 21 februari 2014.

Uitspraak

12/6179 ZW
Datum uitspraak: 21 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
14 november 2012, 12/5681 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2013, waar namens appellant is verschenen mr. De Witte. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was werkzaam als tuinbouwmedewerker toen hij zich voor dit werk op
18 november 2011 ziek heeft gemeld vanwege rugklachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen. Nadat appellant op het spreekuur van de verzekeringsarts was geweest, is deze arts in zijn rapport van 14 mei 2012 tot de conclusie gekomen dat appellant met ingang van 15 mei 2012 geschikt moet worden geacht voor de maatgevende arbeid. Bij besluit van 14 mei 2012 heeft het Uwv het recht op ziekengeld met ingang van 15 mei 2012 beëindigd.
1.2. In overeenstemming met een rapport van de bezwaarverzekeringsarts heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 mei 2012 bij besluit van 4 juli 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
In beroep heeft appellant gesteld dat zijn rugklachten zijn onderschat. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft hij informatie overgelegd van zijn huisarts, waarop de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 18 september 2012 heeft gereageerd.
3.
De rechtbank heeft zich in de aangevallen uitspraak kunnen verenigen met de overwegingen van de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 4 juli 2012 dat appellant als gevolg van zijn aspecifieke lage rugklachten zware rugbelasting moet vermijden, maar dat van een dergelijke zware rugbelasting in de maatgevende arbeid geen sprake is. Het in dit rapport ingenomen standpunt, dat de psychische klachten, voor zover daarvan sprake is, van ná de datum in geding zijn en dat de maatgevende arbeid psychisch laagbelastend is, heeft de rechtbank evenmin voor onjuist gehouden. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 18 september 2012 het standpunt van de huisarts, dat er bij appellant sprake is van een zenuwwortelbeknelling, in voldoende mate heeft weerlegd. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat appellant per 15 mei 2012 geschikt moet worden geacht voor zijn eigen arbeid. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit dan ook ongegrond verklaard.
4.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat zijn beperkingen zijn onderschat.
4.1.
De Raad kan zich geheel verenigen met de conclusie van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag heeft gelegd, te meer daar de gemachtigde van appellant ter zitting bij de Raad heeft verklaard dat het in het hoger beroepschrift aangekondigde nader onderzoek door een neuroloog inmiddels heeft plaatsgevonden en dat dit onderzoek geen afwijkingen aan het licht heeft gebracht.
5.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) I.J. Penning

HD