ECLI:NL:CRVB:2014:560
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na rugklachten
In deze zaak gaat het om de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich op 18 november 2011 ziek meldde als tuinbouwmedewerker vanwege rugklachten. Appellant ontving een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW). Na een onderzoek door de verzekeringsarts concludeerde deze dat appellant per 15 mei 2012 weer geschikt was voor zijn maatgevende arbeid. Het Uwv beëindigde daarop het recht op ziekengeld met ingang van deze datum. Appellant ging in bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv. Hierop volgde beroep bij de rechtbank, die de overwegingen van de bezwaarverzekeringsarts steunde en het beroep ongegrond verklaarde.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat zijn rugklachten niet goed waren ingeschat. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de conclusie van de rechtbank. De gemachtigde van appellant verklaarde ter zitting dat een aanvullend onderzoek door een neuroloog had plaatsgevonden, maar dit had geen afwijkingen aangetoond. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant per 15 mei 2012 geschikt was voor zijn eigen arbeid. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door J.S. van der Kolk, met I.J. Penning als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 21 februari 2014.