ECLI:NL:CRVB:2014:553

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2014
Publicatiedatum
20 februari 2014
Zaaknummer
13-3625 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht van tijdelijke ambtenaren om als interne kandidaat te solliciteren

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, die van 16 september 2008 tot 16 september 2011 in tijdelijke dienst was bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), had bezwaar gemaakt tegen het beleid dat medewerkers met een tijdelijke aanstelling niet als interne kandidaten kunnen solliciteren. Dit beleid zou volgens haar in strijd zijn met de Ambtenarenwet en het non-discriminatiebeginsel. De minister van VWS verklaarde het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk, omdat het niet gericht was tegen een voor bezwaar of beroep vatbaar besluit.

De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat zij geen bezwaar had gemaakt tegen de afwijzing van haar sollicitaties. In hoger beroep betoogde appellante dat haar bezwaar en beroep zich richtten tegen het onwettige beleid van VWS, en niet tegen de afwijzing van haar aanstelling. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellante niet binnen de geldende termijnen had gereageerd op de besluiten van de minister en dat zij niet had bepleit dat de beleidsregel niet had mogen worden toegepast. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk.

De uitspraak benadrukt dat tegen een beleidsregel geen beroep kan worden ingesteld, maar dat het wel mogelijk is om in beroep te gaan tegen een besluit waarbij de beleidsregel is toegepast. De Raad concludeerde dat de minister de afwijzing van het bezwaar van appellante terecht had gehandhaafd, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met E.J.M. Heijs als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 20 februari 2014.

Uitspraak

13/3625 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
23 mei 2013, 12/5291 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (minister)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot, [naam echtgenoot]. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.E. Wieringa-van Rees en drs. S.P. Band.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was van 16 september 2008 tot 16 september 2011 in tijdelijke dienst werkzaam bij de directie [naam directie] van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Bij besluit van 2 november 2011 is haar te kennen gegeven dat de tijdelijke aanstelling van appellante op 16 september 2011 is geëindigd en dat zij geen nieuwe aanstelling krijgt.
1.2. Appellante heeft in bezwaar - voor zover hier van belang - gesteld dat het beleid van de minister dat medewerkers met een tijdelijke aanstelling niet als interne kandidaat kunnen solliciteren op vacatures binnen VWS, (waardoor hun wettelijke doorstroommogelijkheden worden geblokkeerd) in strijd is met artikel 125h, tweede lid, van de Ambtenarenwet (AW), Richtlijn 1999/70/EG (vierde clausule) en het non-discriminatiebeginsel.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 15 mei 2012 (bestreden besluit) heeft de minister - voor zover hier van belang - het bezwaar van appellante tegen voornoemd beleid niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet is gericht tegen een voor bezwaar of beroep vatbaar besluit of een daarmee gelijk te stellen andere handeling van een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 8:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat appellante geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit tot afwijzing van één of meer van haar sollicitaties, zodat het ook niet mogelijk is het beleid waarop die afwijzing is gebaseerd door middel van zogeheten exceptieve toetsing te toetsen. Gezien het voorgaande is de rechtbank niet meer toegekomen aan het verzoek van appellante om schadevergoeding.
3.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar bezwaar en beroep zich niet richt tegen het niet verlenen van een vervolgaanstelling nadat zij drie jaar met een tijdelijke aanstelling heeft gewerkt voor VWS. Het richt zich tegen het hanteren van een volgens appellante onwettige beleidsregel door VWS; deze beleidsregel ontneemt ambtenaren met een tijdelijke aanstelling het recht om met hun collega’s op interne functies te kunnen solliciteren.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt. Op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen. In artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb, zoals dat luidde ten tijde in geding, is bepaald, dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een beleidsregel.
4.2.
Appellante heeft uitdrukkelijk verklaard, dat zij met haar bezwaar, beroep en hoger beroep beoogt een beleidsregel van VWS aan de kaak te stellen. Uit artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb volgt dat dit niet mogelijk is door direct beroep tegen zo’n beleidsregel in te stellen. Wel is het mogelijk beroep in te stellen tegen een besluit waarbij de gewraakte beleidsregel is toegepast en in het kader van dat beroep te bepleiten dat de beleidsregel onrechtmatig is en dus geen toepassing had mogen vinden. Dit is de zogeheten exceptieve toetsing waar de rechtbank in haar uitspraak op heeft gewezen. Het besluit van 2 november 2011 waartegen appellante bezwaar heeft gemaakt, betreft echter een bevestiging van het aflopen van haar tijdelijke aanstelling en een weigering haar een nieuwe aanstelling te verlenen en is geen besluit waarbij de beleidsregel is toegepast.
4.3.
Appellante heeft nagelaten om, binnen de daarvoor geldende bezwaar- en beroepstermijnen, op te komen tegen één of meer besluiten van de minister, waarbij haar sollicitatie werd afgewezen. In bezwaar tegen een dergelijke afwijzing had appellante kunnen bepleiten dat de beleidsregel niet had mogen worden toegepast. Voor zover zij niet een dergelijke schriftelijke afwijzing heeft ontvangen, had zij daarom kunnen vragen. Dat appellante dit niet heeft gedaan omdat zij met het oog op nieuwe kansen ‘on speaking terms’ wilde blijven, is op zich voorstelbaar, maar laat onverlet dat in deze procedure de betreffende beleidsregel buiten de beoordeling dient te blijven.
4.4.
Gelet op 4.2 en 4.3 is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat de minister het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en K.J. Kraan en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) T.A. Meijering

HD