ECLI:NL:CRVB:2014:55

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
16 januari 2014
Zaaknummer
13-5539 WW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van WW-uitkering niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die een WW-uitkering ontvangt. Het verzoeker betreft een verhoging van de reguliere WW-uitkering, die volgens hem te laag is vastgesteld. De verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het bestreden besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd gehandhaafd. Dit besluit betrof de toekenning van een uitkering op basis van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW) en de weigering van het Uwv om bepaalde betalingsverplichtingen van de voormalig werkgever van verzoeker over te nemen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet voldoet aan het materiële connexiteitsvereiste. Dit houdt in dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet aansluiten bij de inhoud van het bestreden besluit. Aangezien het verzoeker met zijn verzoek niet het in de hoofdzaak bestreden besluit van 11 september 2012 wilde aanvechten, maar enkel een verhoging van zijn reguliere WW-uitkering wilde bereiken, werd het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft geen zitting gehouden, omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was.

De uitspraak benadrukt het belang van connexiteit in bestuursrechtelijke procedures, waarbij de inhoud van het verzoek moet aansluiten bij het bestreden besluit. De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.

Uitspraak

13 5539 WW-VV

Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 januari 2014

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 september 2013, 12/1450 (aangevallen uitspraak).
Verzoeker heeft tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om ter zitting te verschijnen onder meer indien het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk
niet-ontvankelijk is. Met toepassing van dit artikel heeft de voorzieningenrechter van de Raad een onderzoek ter zitting achterwege gelaten.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 11 september 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv na bezwaar het besluit van 21 maart 2012 gehandhaafd, waarbij verzoeker een uitkering als bedoeld in hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW) is toegekend. Het Uwv heeft onder meer geweigerd de betalingsverplichtingen over te nemen van de voormalig werkgever van verzoeker die betrekking hebben op een zogenoemde bonus afsluitprovisie over 2011 en op telefoonkosten.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het besluit van 21 maart 2012 herroepen, beide voor zover daarbij is geweigerd verzoeker een telefoonkostenvergoeding toe te kennen. Volgens de rechtbank was het Uwv niet gehouden tot het overnemen van de bonus afsluitprovisie over 2011. Een vordering komt op grond van hoofdstuk IV van de WW slechts voor overname in aanmerking, als deze duidelijk aanwijsbaar, voldoende concreet en niet aan gerede twijfel onderhevig is. Daarvan was volgens de rechtbank geen sprake.
3.1.
In hoger beroep heeft verzoeker zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.2.
Bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening heeft verzoeker aangevoerd dat de
WW-uitkering, die hij sinds maart 2012 ontvangt, op een te laag bedrag is vastgesteld. Omdat bij de berekening van het WW-dagloon geen rekening is gehouden met een bedrag van € 9.200,- dat hij als bonus afsluitprovisie 2011 van zijn voormalig werkgever had moeten ontvangen, ontvangt verzoeker volgens zijn berekening maandelijks € 536,66 te weinig aan WW-uitkering.
4.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Desgevraagd heeft verzoeker bevestigd dat zijn verzoek om een voorlopige voorziening betrekking heeft op zijn reguliere WW-uitkering. Hij heeft ook bevestigd dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 7 maart 2012, waarbij hij met ingang van 16 maart 2012 in aanmerking is gebracht voor een WW-uitkering berekend naar een dagloon van € 120,59.
4.3.
Uit de functie van artikel 8:81 van de Awb vloeit voort dat een verzoek om een voorlopige voorziening moet voldoen aan de vereisten van formele en materiële connexiteit. Niet alleen is voor een ontvankelijk verzoek om een voorlopige voorziening nodig dat tegen een besluit beroep is ingesteld bij de bestuursrechter, wat een verzoeker met zijn verzoek wil bereiken moet ook betrekking hebben op de inhoud van dat besluit.
4.4.
Het verzoek om een voorlopige voorziening heeft geen betrekking op het in de hoofdzaak bestreden besluit van 11 september 2012, dat ziet op de aan verzoeker verstrekte uitkering uit hoofde van hoofdstuk IV van de WW. Verzoeker wil met zijn verzoek verhoging van zijn reguliere WW-uitkering bereiken. Dit betekent dat niet is voldaan aan het materiële connexiteitsvereiste, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2014.
(getekend) M. Greebe
(getekend) P. Boer

CVG