ECLI:NL:CRVB:2014:55
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van WW-uitkering niet-ontvankelijk verklaard
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die een WW-uitkering ontvangt. Het verzoeker betreft een verhoging van de reguliere WW-uitkering, die volgens hem te laag is vastgesteld. De verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het bestreden besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd gehandhaafd. Dit besluit betrof de toekenning van een uitkering op basis van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW) en de weigering van het Uwv om bepaalde betalingsverplichtingen van de voormalig werkgever van verzoeker over te nemen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet voldoet aan het materiële connexiteitsvereiste. Dit houdt in dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet aansluiten bij de inhoud van het bestreden besluit. Aangezien het verzoeker met zijn verzoek niet het in de hoofdzaak bestreden besluit van 11 september 2012 wilde aanvechten, maar enkel een verhoging van zijn reguliere WW-uitkering wilde bereiken, werd het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft geen zitting gehouden, omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was.
De uitspraak benadrukt het belang van connexiteit in bestuursrechtelijke procedures, waarbij de inhoud van het verzoek moet aansluiten bij het bestreden besluit. De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.