ECLI:NL:CRVB:2014:542

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2014
Publicatiedatum
20 februari 2014
Zaaknummer
12-4091 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van disciplinaire straf en salarisverlaging van politieambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een politieambtenaar, was werkzaam in de functie van rechercheur B en was overgeplaatst naar een lagere functie met een lager maximumsalaris vanwege plichtsverzuim. De korpschef van politie had de appellant disciplinaire maatregelen opgelegd, waaronder een salarisverlaging. De appellant heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de opgelegde straf te zwaar was en niet in verhouding stond tot de feiten. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant de verweten gedragingen had begaan en dat de opgelegde straf niet onevenredig was aan de aard en ernst van het plichtsverzuim. De Raad oordeelde dat de korpschef de straf correct had opgelegd volgens de geldende regelgeving en dat de combinatie van de straf met een toelage niet in strijd was met het gesloten stelsel van disciplinaire straffen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/4091 AW
Datum uitspraak: 20 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2012, 12/534 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio[naam regio], ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellant heeft mr. M.H. Welter hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend. Hierop heeft appellant schriftelijk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Welter. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.C.M. Steenberghe.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was werkzaam bij de politie [naam regio] in de functie van rechercheur B, met als taak Vuurwapencriminaliteit. Voor die functie geldt salarisschaal 8.
1.2. Na het voornemen daartoe, waarover appellant zijn zienswijze kenbaar heeft gemaakt, heeft de korpschef bij besluit van 22 april 2011 appellant met toepassing van artikel 64 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) overgeplaatst in de functie van medewerker basispolitiezorg-A, waarvoor salarisschaal 7 geldt. Verder heeft de korpschef bij dit besluit appellant met toepassing van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder i, van het Barp geplaatst in een salarisschaal (7) waarvoor een lager maximumsalaris geldt. Hierbij is vermeld dat appellant zijn huidige salaris op het niveau van salarisschaal 8 behoudt tot het moment dat het maximumbedrag van salarisschaal 7 meer bedraagt dan het salaris ten tijde van het besluit. Aan het besluit van 22 april 2011 ligt, samengevat, het volgende ten grondslag. Appellant heeft diverse keren op onjuiste wijze gebruik gemaakt van zijn dienstauto en hierover gelogen. Verder heeft hij bij herhaling zijn werkuren op onjuiste wijze verantwoord, ondanks dat hij hierover meerdere malen is aangesproken. Ook heeft appellant geen gehoor gegeven aan een dienstopdracht om samen met een collega naar een afspraak met een burger te gaan. De korpschef rekent appellant deze feiten zwaar aan. Door het plichtsverzuim is het vertrouwen onherstelbaar beschadigd en ontbreekt een basis voor verdere samenwerking met de leidinggevenden en de collega’s van appellant.
1.3. Bij besluit van 16 december 2011 (bestreden besluit), zoals aangevuld bij besluit van
26 januari 2012, heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 22 april 2011 gedeeltelijk gegrond verklaard en een nieuwe invulling gegeven aan de salariëring. Het salaris van appellant is per 1 februari 2012 vastgesteld op het maximumbedrag van salarisschaal 7, periodiek 14 (€ 2.953,- bruto per maand). Dit bedrag wordt aangevuld met een toelage tot het oorspronkelijke schaalniveau 8, periodiek 14 (€ 3.347,- bruto per maand). Deze toelage komt te vervallen op het moment dat het maximumsalaris in schaal 7 hoger wordt dan laatstgenoemd bedrag. Appellant behoudt deze toelage in het geval hij een andere functie op niveau van salarisschaal 7 aanvaardt.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep, dat uitsluitend is gericht tegen de opgelegde straf, ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. De opgelegde disciplinaire straf is te zwaar. Dit wordt in wezen ook door de rechtbank en het college erkend, nu het effect van de straf van schaalverlaging tegelijkertijd wordt gecompenseerd met een toelage. Nu het Barp een gesloten stelsel van disciplinaire straffen kent en de straf van artikel 77, eerste lid, onder i, van het Barp de evenredigheidstoets niet kan doorstaan, had voor een lichtere straf moeten worden gekozen. Door oplegging van de straf in combinatie met de toekenning van een toelage heeft de korpschef in wezen een strafmaat gecreëerd die niet voorkomt in de uitputtende lijst van straffen van artikel 77, eerste lid, van het Barp.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellant de hem verweten gedragingen heeft begaan.
4.2.
De Raad ziet, anders dan appellant, geen grond voor het oordeel dat de opgelegde disciplinaire straf onevenredig is aan de aard en de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. Daarbij heeft de Raad laten wegen dat de gevolgen van de straf sterk zijn afgezwakt door toekenning van de toelage als bedoeld in 1.3.
4.3.
Het betoog van appellant dat het opleggen van de straf van schaalverlaging in combinatie met de toekenning van de toelage in strijd is met het gesloten stelsel van straffen van
artikel 77, eerste lid, van het Barp, treft geen doel. De korpschef heeft appellant de straf opgelegd die is genoemd in artikel 77, eerste lid, onder i, van het Barp: plaatsing in een salarisschaal waarvoor een lager maximumsalaris geldt. Het gesloten stelsel van straffen staat er niet aan in de weg dat aan artikel 77, eerste lid, onder i, van het Barp toepassing wordt gegeven op de wijze zoals de korpschef heeft gedaan.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en K.J. Kraan en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) T.A. Meijering

HD