ECLI:NL:CRVB:2014:528

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
13-175 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en niet-ontvankelijkheid bezwaar wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante had zich per 17 januari 2011 ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering. Op 13 oktober 2011 concludeerde een verzekeringsarts van het Uwv dat appellante geschikt was voor haar maatgevende arbeid. Na ontvangst van aanvullende medische informatie heeft het Uwv op 15 december 2012 vastgesteld dat appellante per die datum weer geschikt was voor werk. Echter, appellante was het niet eens met deze hersteldverklaring en heeft op 10 januari 2012 bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van ten onrechte betaalde uitkering over de periode van 15 tot en met 25 december 2011.

Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding, omdat het bezwaar te laat was ingediend. De rechtbank Utrecht heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij pas na de brief van 27 januari 2012 zich bewust werd van de schrijffout in de hersteldverklaring. De Raad oordeelde dat appellante niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat de redenen die zij aanvoerde voor de termijnoverschrijding, zoals onbekendheid met de regelgeving en beperkte beheersing van de Nederlandse taal, niet verschoonbaar waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de brief van 27 januari 2012 geen besluit was in de zin van de Awb, maar slechts een informatieve mededeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er was geen aanleiding voor een veroordeling tot schadevergoeding of proceskosten.

Uitspraak

13.175 ZW

Datum uitspraak: 12 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
20 november 2012, 12/1757 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2013. Appellante en
mr. De Jong zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante heeft zich per 17 januari 2011 ziek gemeld. Aan appellante is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Op 13 oktober 2011 heeft appellante een bezoek gebracht aan een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft als zijn opvatting gegeven dat appellante met haar klachten de maatgevende arbeid kan verrichten. Afgesproken is dat de verzekeringsarts nog medische informatie zou opvragen bij de behandelaars van appellante. Nadat deze informatie begin december 2011 was ontvangen, heeft het Uwv bij besluit gedateerd 15 december 2012, vastgesteld dat appellante per 15 december 2012 geschikt was voor haar arbeid.
1.2. Bij besluit van 10 januari 2012 heeft het Uwv ten onrechte betaalde uitkering op grond van de ZW en de Toeslagenwet over de periode van 15 december tot en met
25 december 2011 van appellante teruggevorderd. In dit besluit staat onder meer: “Met ingang van 15 december 2011 bent u hersteld verklaard. Hierover is een aparte brief gestuurd. Wij hebben echter uitkering overgemaakt tot en met 25 december 2011”.
1.3. Op 13 januari 2012 heeft appellante telefonisch contact opgenomen met het Uwv. Volgens de door het Uwv van het telefoongesprek gemaakte notitie heeft appellante meegedeeld dat zij het met de hersteldverklaring niet eens is, dat zij de brief met de hersteldverklaring kwijt is dat zij een kopie van die brief wil ontvangen.
1.4. Op 20 januari 2012 heeft appellante opnieuw telefonisch contact met het Uwv opgenomen in verband met de terugbetaling van de ZW-uitkering en het ontbreken van inkomen voor het treffen van een betalingsregeling.
1.5. Het Uwv heeft op 27 januari 2012 twee brieven aan appellante gestuurd met een toelichting op de afgegeven besluiten. Aan appellante is uitgelegd dat zij op
15 december 2011 geschikt was voor haar arbeid en dat de vermelding van het jaartal 2012 door de verzekeringsarts bij de hersteldverklaring een schrijffout is.
1.6. Bij brieven van 20 en 23 februari 2012 heeft appellante bezwaar gemaakt. Bij besluit van 2 april 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend. Daarbij is ervan uitgegaan dat appellante bezwaar heeft gemaakt tegen een besluit van 15 december 2011. Voor zover het bezwaar is gericht tegen een brief van
27 januari 2012 is dat eveneens niet-ontvankelijk verklaard omdat geen sprake is van een besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt, maar van een mededeling zonder rechtsgevolgen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 december 2011 buiten de bezwaartermijn bij het Uwv is ontvangen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgegeven reden voor de late indiening van het bezwaar geen verschoonbare termijnoverschrijding oplevert. De brief van 27 januari 2012 is ook naar het oordeel van de rechtbank geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat het haar pas na de ontvangst van een brief van 27 januari 2012 duidelijk is geworden dat sprake is geweest van een verschrijving en dat zij niet per 15 december 2012, maar al per 15 december 2011 hersteld was verklaard. Omdat appellante niet bekend is met de praktijk van het Uwv, de Nederlandse taal slecht beheerst en pas na verwijzing door een buurthuis bij een advocaat terecht is gekomen, is de termijnoverschrijding verschoonbaar.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vaststaat dat geen sprake is geweest van een op 15 december 2011 door de verzekeringsarts aan appellante uitgereikt besluit. Volgens het Uwv is appellante schriftelijk op de hoogte gebracht van de hersteldverklaring, maar niet duidelijk is op welke datum de hersteldverklaring, die is gedateerd 15 december 2012, aan appellante is toegezonden. Appellante heeft erkend dat zij de herstelverklaring van het Uwv heeft ontvangen, maar heeft de datum van ontvangst in het midden gelaten.
4.2.
Met de door appellante niet betwiste inhoud van het op 13 januari 2012 door appellante met het Uwv gevoerde telefoongesprek staat vast dat appellante tussen 15 december 2011 en 13 januari 2012 een besluit heeft ontvangen waarin vermeld stond dat zij geschikt was voor het verrichten van haar arbeid per 15 december 2012. Zij heeft in dat gesprek immers meegedeeld dat zij de brief met de hersteldverklaring kwijt was geraakt. Appellante heeft in hoger beroep geklaagd dat het Uwv de toegezegde toezending van een kopie van het besluit achterwege heeft gelaten, maar uit wat zij in hoger beroep naar voren heeft gebracht, volgt ook dat zij het besluit, nadat zij het was kwijt geraakt, in ieder geval op 20 januari 2012 weer had teruggevonden.
4.3.
Het moet appellante duidelijk zijn geweest dat de hersteldverklaring een evidente schrijffout bevat en dat zij niet per 15 december 2012, maar per 15 december 2011 weer in staat werd geacht om haar arbeid te hervatten. De hersteldverklaring was een logisch vervolg op wat de verzekeringsarts aan appellante tijdens het spreekuurcontact op 13 oktober 2011 had meegedeeld, namelijk dat zij “in principe als hersteld voor de maatgevende arbeid wordt beschouwd, tenzij er uit de op te vragen informatie nieuwe gezichtspunten zouden komen”. Niet is gebleken dat appellante in het in 4.1 genoemde telefoongesprek erop heeft gewezen dat het terugvorderingsbesluit van 10 januari 2012 niet in overeenstemming was met een - in de toekomst liggende - datum van herstel.
4.4.
Op grond van artikel 75k van de ZW in samenhang met artikel 75j van de ZW bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift in geschillen van geneeskundige aard over het al dan niet bestaan of voortbestaan van ongeschiktheid tot werken in afwijking van artikel 6:7 van de Awb twee weken.
4.5.
Uitgaande van een ontvangst van de hersteldverklaring op 13 januari 2012 had het bezwaarschrift van appellante uiterlijk op 27 januari 2012 moeten worden ingediend. Nu appellante pas bij brieven van 20 en 23 februari 2012 bezwaar heeft gemaakt, wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het bezwaar niet tijdig is ingediend.
4.6.
Anders dan appellante heeft aangevoerd zijn een onbekendheid met regelgeving of een beperkte beheersing van de Nederlandse taal geen redenen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Appellante heeft geen omstandigheden gesteld op grond waarvan zij niet eerder in staat is geweest hulp te zoeken bij het buurthuis.
4.7.
Uit 4.3 volgt dat het betoog van appellante dat de verschrijving moet leiden tot het verschoonbaar achten van de termijnoverschrijding evenmin slaagt.
4.8.
Het oordeel van de rechtbank dat de brief van 27 januari 2012 slechts een informatieve mededeling bevat en geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, is juist.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij deze uitkomst is geen plaats voor een veroordeling tot vergoeding van schade.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014.
(getekend) M. Greebe
(getekend) Z. Karekezi

HD