ECLI:NL:CRVB:2014:526

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
12-5934 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boete opgelegd door het College voor Zorgverzekeringen aan appellant wegens het niet afsluiten van een zorgverzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Almelo. De appellant had een boete van € 343,74 opgelegd gekregen door het College voor Zorgverzekeringen (Cvz) omdat hij niet binnen drie maanden na een waarschuwing een zorgverzekering had afgesloten. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de appellant ging in hoger beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen adequate zorgverzekering kon afsluiten, ondanks zijn argument dat zorgverzekeringen niet goed zouden aansluiten bij de behoeften van intersekse mensen. De Raad oordeelde dat de appellant niet binnen de gestelde termijn een zorgverzekering had afgesloten en dat er geen schending was van de artikelen 3, 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het afsluiten van een zorgverzekering en de verantwoordelijkheden van de burger in dit proces. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat de boete terecht was opgelegd.

Uitspraak

12/5934 ZVW
Datum uitspraak: 7 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van
2 november 2012, 12/1456 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
College voor Zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Cvz heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2013. Appellant is - met voorafgaande kennisgeving - niet verschenen. Cvz heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Cvz heeft in een brief van 6 juni 2011 aan appellant meegedeeld dat hij een zorgverzekering moet afsluiten en dat Cvz hem een boete oplegt als hij zich niet over drie maanden heeft verzekerd.
1.2.
Cvz heeft bij besluit van 29 september 2011 aan appellant een boete van € 343,74 opgelegd omdat hij op 6 september 2011 nog geen zorgverzekering had afgesloten.
1.3.
Bij besluit van 28 december 2011 (bestreden besluit) heeft Cvz het tegen het besluit van 29 september 2011 gerichte bezwaar ongegrond verklaard. Daartegen heeft appellant beroep ingesteld.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat vaststaat dat appellant niet binnen drie maanden na 6 juni 2011 een zorgverzekering heeft afgesloten en niet gebleken is dat het niet mogelijk was om een zorgverzekering af te sluiten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Cvz terecht vastgesteld dat appellant een overtreding heeft begaan op grond waarvan terecht een boete is opgelegd. Er is niet in strijd gehandeld met bepalingen uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de individuele vrijheden (EVRM).
3.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat intersekse mensen geen bruikbare zorgverzekeringspolis kunnen krijgen. Hij heeft verzocht de aangevallen uitspraak te heroverwegen met inachtneming van het EVRM, de internationale ontwikkelingen en publicaties inzake de rechtsbescherming van intersekse mensen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Evenals de rechtbank ziet de Raad, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, geen grond voor het oordeel dat Cvz ten onrechte een boete aan appellant heeft opgelegd. De Raad kan zich geheel verenigen met de overwegingen van de rechtbank die tot dat oordeel hebben geleid. Ook in hoger beroep is tussen partijen niet in geschil dat appellant niet binnen drie maanden na 6 juni 2011 een zorgverzekering heeft afgesloten. Evenmin is in geschil dat appellant een zorgverzekering kan afsluiten. De omstandigheid dat appellant zo’n zorgverzekering onvoldoende toegespitst acht op intersekse mensen maakt dit niet anders. Dit reeds omdat appellant op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat zo’n zorgverzekering appellant geen adequate dekking tegen zorgkosten biedt. Ook naar het oordeel van de Raad is geen sprake van schending van de artikelen 3, 8 en 14 van het EVRM. De Raad voegt hier ten slotte nog aan toe dat appellant in hoger beroep geen nadere gronden heeft aangevoerd die expliciet zien op de in dit geschil aan de orde zijnde boete.
4.2.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) I.J. Penning

QH