ECLI:NL:CRVB:2014:523
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering terug te komen op eerder genomen besluit inzake WAO-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WAO-uitkering te beëindigen. Appellant had eerder een uitkering ontvangen op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), maar deze was per 29 november 2004 stopgezet omdat zijn arbeidsongeschiktheid onder de 15% was gedaald. Appellant heeft herhaaldelijk verzocht om terug te komen op dit besluit, maar het Uwv heeft deze verzoeken steeds afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden.
De rechtbank Middelburg had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep. In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden en voegde hij nieuwe argumenten toe, waaronder het ontbreken van essentiële stukken in zijn dossier en de onrechtmatigheid van eerdere besluiten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de door appellant aangevoerde gronden geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden betroffen in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht het verzoek van appellant had afgewezen. De Raad stelde vast dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het Uwv hadden moeten aanzetten tot een andere beslissing. Bovendien had appellant recht op inzage in zijn dossier, wat hem in staat stelde om de inhoud van zijn dossier te verifiëren. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, met J.C. Hoogendoorn als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 14 februari 2014.