ECLI:NL:CRVB:2014:518
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die op 20 november 2008 uitviel in haar werk als schoonmaakster vanwege psychische en lichamelijke klachten, diende op 16 augustus 2010 een aanvraag in voor een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze aanvraag op basis van het feit dat er geen bewijs was dat zij 104 weken ziek was geweest. Na een aantal juridische stappen, waaronder een uitspraak van de rechtbank Amsterdam die het Uwv opdroeg om een nieuw besluit te nemen, bleef het Uwv bij zijn standpunt dat appellante per 8 november 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat de medische beoordelingen door de verzekeringsartsen zorgvuldig waren uitgevoerd en dat appellante haar stellingen niet had onderbouwd met relevante medische gegevens. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar ook hier werd geen nieuwe medische onderbouwing gepresenteerd. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak bevestigd diende te worden. Tevens werd er geen veroordeling in proceskosten uitgesproken, aangezien hier geen aanleiding voor was.