ECLI:NL:CRVB:2014:514
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op ziekengeld in het kader van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Nederland. Appellante, die een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had haar uitkering in 2007 beëindigd gezien haar geschiktheid voor bepaalde functies. In 2011 meldde zij zich ziek vanwege verergering van haar medische klachten, waaronder artrose en fibromyalgie. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde echter na medisch onderzoek dat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid en dat appellante geschikt was voor de eerder vastgestelde functies. Het Uwv weigerde haar recht op ziekengeld per 20 juni 2011, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk tot deze rechtszaak.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 18 december 2013 werd appellante bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv niet verscheen. De Raad oordeelde dat de eerdere medische beoordelingen zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde dat appellante op de datum in geding niet arbeidsongeschikt was voor haar maatgevende functie van telefonist/receptionist.
De Raad oordeelde dat de argumenten van appellante in hoger beroep niet nieuw waren en dat de eerdere beslissing van de rechtbank terecht was. De Raad zag geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen, en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.