ECLI:NL:CRVB:2014:514

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
13-2226 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op ziekengeld in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Nederland. Appellante, die een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had haar uitkering in 2007 beëindigd gezien haar geschiktheid voor bepaalde functies. In 2011 meldde zij zich ziek vanwege verergering van haar medische klachten, waaronder artrose en fibromyalgie. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde echter na medisch onderzoek dat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid en dat appellante geschikt was voor de eerder vastgestelde functies. Het Uwv weigerde haar recht op ziekengeld per 20 juni 2011, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk tot deze rechtszaak.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 18 december 2013 werd appellante bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv niet verscheen. De Raad oordeelde dat de eerdere medische beoordelingen zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde dat appellante op de datum in geding niet arbeidsongeschikt was voor haar maatgevende functie van telefonist/receptionist.

De Raad oordeelde dat de argumenten van appellante in hoger beroep niet nieuw waren en dat de eerdere beslissing van de rechtbank terecht was. De Raad zag geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen, en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

13/2226 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
14 maart 2013, 12/5113 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Faber-Speksnijder, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp, hoger beroep ingesteld en nadere stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Faber-Speksnijder. Het Uwv is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante ontving een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Deze uitkering is bij besluit van het Uwv van
29 mei 2007 beëindigd, op de grond dat appellante geschikt werd geacht voor drie geduide functies, waaronder die van telefonist/receptionist. Appellante heeft zich vanuit de situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving per 20 juni 2011 ziek gemeld vanwege verergering van haar artrose, fibromyalgie en whiplash klachten. Appellante is op
16 september 2011 en 5 oktober 2011 op het spreekuur van een verzekeringsarts geweest, die op grond van eigen onderzoek en informatie van de behandelend sector heeft geconcludeerd dat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid en dat appellante doorlopend geschikt is te beschouwen voor de passende functies conform de eerdere WAO-schatting. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 6 oktober 2011 vastgesteld dat appellante met ingang van 20 juni 2011 geen recht heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv, in navolging van de bevindingen van een bezwaarverzekeringsarts, neergelegd in het rapport van 16 januari 2012, bij besluit van
30 januari 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is daarbij tot het oordeel gekomen dat er geen reden is te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen en aan de juistheid van hun conclusie dat appellante op 20 juni 2011 niet arbeidsongeschikt was voor haar maatgevende functie van telefonist/receptionist. Voor de benoeming van een onafhankelijk deskundige heeft de rechtbank dan ook geen aanleiding gezien.
3.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij op 20 juni 2011 vanwege haar medische beperkingen niet in staat was de functie van telefonist/receptionist te vervullen en derhalve ziek moet worden beschouwd in de zin van de ZW.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan het laatstelijk voor het intreden van de ongeschiktheid tot werken verrichte werk. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO. Zoals de Raad reeds vaker heeft beslist gaat het daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies.
4.2.
Dat wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd en geeft geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.3.
Het in hoger beroep overgelegde specialisten bericht van reumatoloog
dr. H.E. Vonkeman (ondertekend door reumatoloog I.L. Meek) van 23 augustus 2011, waarin geconcludeerd wordt tot een chronisch diffuus pijnsyndroom, polyartrose en statische afwijkingen, bevat geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel met betrekking tot de gezondheidssituatie van appellante per datum in geding, nu deze conclusie reeds was opgenomen in de door de verzekeringsarts bij diens beoordeling betrokken brief van reumatoloog Meek van 27 september 2011 (gedingstuk B36). Evenals de rechtbank ziet de Raad geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige.
4.4.
Gelet op hetgeen in 4.2 en 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014.
(getekend) J.J.T. van de Corput
(getekend) Z. Karekezi

CVG