ECLI:NL:CRVB:2014:505

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
12-5582 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De appellant, die zich op 31 maart 2010 ziek had gemeld, betwistte de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering per 8 november 2011. De verzekeringsarts had geconcludeerd dat de appellant, ondanks zijn klachten, weer voldoende belastbaar was om zijn werkzaamheden te hervatten. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medische onderzoek voldoende zorgvuldig was verricht en dat de verzekeringsartsen gemotiveerd hadden aangegeven waarom de appellant geschikt werd geacht voor zijn eigen arbeid.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat zijn medische beperkingen waren onderschat en bracht hij nadere medische informatie in. De Raad oordeelde dat het medische onderzoek, dat ten grondslag lag aan het bestreden besluit, voldoende zorgvuldig tot stand was gekomen en inzichtelijk was gemotiveerd. De bezwaarverzekeringsarts had dossierstudie verricht, informatie van de behandelend sector meegenomen en had de appellant gezien tijdens het spreekuur. De Raad vond geen aanknopingspunten om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts niet te volgen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van griffier Z. Karekezi, en werd openbaar uitgesproken op 19 februari 2014.

Uitspraak

12/5582 ZW
Datum uitspraak: 19 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
6 september 2012, 12/88 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.G.A.P. Boemaars, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 18 december 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Boemaars. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als algemeen medewerker voor 32 uur per week in een re-integratiebedrijf. Vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, heeft hij zich op 31 maart 2010 ziek gemeld vanwege diverse klachten. Appellant heeft meerdere malen het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Naar aanleiding van het telefonische spreekuur op 1 november 2011 is de verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat appellant ondanks zijn functionele beperkingen weer voldoende belastbaar is om in zijn arbeid te hervatten. Bij besluit van 1 november 2011 is appellant met ingang van 8 november 2011 hersteld verklaard en is zijn uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) per die datum beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van
2 januari 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 1 november 2011 ongegrond verklaard. Daaraan is het rapport van een bezwaarverzekeringsarts van
22 december 2011 ten grondslag gelegd.
2.
De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat het medische onderzoek voldoende zorgvuldig was verricht en dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen naar voren komt dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten, waaronder klachten van de hand, pols, nek en psychische klachten. Volgens de rechtbank hebben de verzekeringsartsen gemotiveerd aangegeven waarom zij van mening zijn dat appellant geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De rechtbank heeft - ook nadat appellant nadere medische informatie had ingebracht - geen aanleiding gezien om aan de bevindingen van de verzekeringsartsen te twijfelen.
3.
In hoger beroep heeft appellant de juistheid van de aangevallen uitspraak betwist. Hij heeft zijn standpunt herhaald dat - samengevat - zijn medische beperkingen zijn onderschat. Daartoe heeft appellant nadere medische informatie in het geding gebracht. Appellant blijft er dan ook bij dat hij als gevolg van zijn beperkingen niet in staat is om zijn werkzaamheden van algemeen medewerker te verrichten en dat zijn ziekengeld met ingang van 8 november 2011 ten onrechte is beëindigd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW dient ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft als bedoeld in de artikelen 9, 10 of 12 van de ZW, onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid te worden verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medische onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen alsmede inzichtelijk is gemotiveerd. Uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 22 december 2011 blijkt dat deze arts dossierstudie heeft verricht, informatie van de behandelend sector heeft meegenomen, de hoorzitting heeft bijgewoond en appellant aansluitend op het spreekuur heeft gezien. Naar aanleiding van de door appellant in beroep en in hoger beroep ingebrachte nadere medische informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts blijkens de rapporten van
2 maart 2012 respectievelijk 11 december 2012 een adequate reactie gegeven en op overtuigende wijze gemotiveerd in de ingebrachte medische informatie geen aanleiding te zien om van het eerdere ingenomen standpunt af te wijken. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om de bezwaarverzekeringsarts niet in zijn conclusie te volgen.
5.
Hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) Z. Karekezi
sg