ECLI:NL:CRVB:2014:505
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De appellant, die zich op 31 maart 2010 ziek had gemeld, betwistte de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering per 8 november 2011. De verzekeringsarts had geconcludeerd dat de appellant, ondanks zijn klachten, weer voldoende belastbaar was om zijn werkzaamheden te hervatten. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medische onderzoek voldoende zorgvuldig was verricht en dat de verzekeringsartsen gemotiveerd hadden aangegeven waarom de appellant geschikt werd geacht voor zijn eigen arbeid.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat zijn medische beperkingen waren onderschat en bracht hij nadere medische informatie in. De Raad oordeelde dat het medische onderzoek, dat ten grondslag lag aan het bestreden besluit, voldoende zorgvuldig tot stand was gekomen en inzichtelijk was gemotiveerd. De bezwaarverzekeringsarts had dossierstudie verricht, informatie van de behandelend sector meegenomen en had de appellant gezien tijdens het spreekuur. De Raad vond geen aanknopingspunten om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts niet te volgen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van griffier Z. Karekezi, en werd openbaar uitgesproken op 19 februari 2014.