ECLI:NL:CRVB:2014:479

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 februari 2014
Publicatiedatum
18 februari 2014
Zaaknummer
13-684 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum bijstandsuitkering en terugwerkende kracht bij aanvraag

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van een bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante, die bijstand ontving, had haar bijstand op 8 november 2011 ingetrokken gekregen omdat zij langer dan toegestaan in het buitenland verbleef. Na terugkomst in Nederland heeft zij op 25 januari 2012 opnieuw bijstand aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van Wageningen heeft deze aanvraag pas met ingang van die datum goedgekeurd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze ingangsdatum en stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat haar bijstand met terugwerkende kracht verleend moest worden tot 20 december 2011, de datum van een brief die zij aan het college had gestuurd. Het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard, wat door de rechtbank werd bevestigd.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het college haar had moeten attenderen op de noodzaak om zich te melden bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) na haar terugkeer in Nederland. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de bijstand eerder dan de meldingsdatum op 25 januari 2012 zou ingaan. De Raad heeft vastgesteld dat appellante zelf verantwoordelijk was voor het indienen van een aanvraag om bijstand na haar terugkomst en dat de brief niet als een aanvraag kon worden aangemerkt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

13/684 WWB
Datum uitspraak: 11 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 december 2012, 12/3880 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Wageningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.T.G. van Engelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 12/5649 WWB, plaatsgevonden op
10 december 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Engelen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.M.J. Borgart en mr. M.M.A. Rijnders. Na de zitting zijn de zaken gesplitst. In de gevoegde zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.1.
Bij besluit van 15 november 2011 heeft het college de bijstand met ingang van 8 november 2011 ingetrokken op de grond dat appellante geen recht op bijstand meer had, omdat zij vanaf die datum langer dan de voor haar toegestane periode in het buitenland verbleef.
1.2.2.
Bij brief van 20 december 2011 (brief) heeft appellante het college het volgende meegedeeld:
“In antwoord op uw brieven, wil ik uw aandacht vestigen op de volgende punten:
A) Ik ben naar Afrika geweest voor een “second opinion” over mijn gezondheidsproblemen en niet voor vakantie.
B) Ik kon niet op de geplande datum terug naar Nederland door ziekte. Ik heb u dit al via een e-mail doorgegeven.
C) Ik ben weer in Nederland sinds 17-12-2011.
D) Als u meer wil weten over mijn gezondheidssituatie, vraag ik u navraag te doen bij mijn huisarts. (...)
Ik probeer positief te blijven om zo snel mogelijk te herstellen en mijn leven weer in handen te krijgen.”
Op verzoek van mr. Van Engelen heeft het college deze brief aangemerkt als een bezwaarschrift, gericht tegen het besluit van 15 november 2011.
1.2.3.
Bij besluit van 14 mei 2012 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van
15 november 2011 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 6 september 2012 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 14 mei 2012 ongegrond verklaard. De Raad heeft bij uitspraak van heden, reg. nr. 12/5649 WWB, de uitspraak van de rechtbank van 6 september 2012 bevestigd.
1.3.
Appellante heeft zich op 25 januari 2012 opnieuw gemeld om bijstand aan te vragen en heeft de aanvraag op 22 februari 2012 ingediend.
1.4.
Bij besluit van 5 maart 2012 heeft het college appellante met ingang van 25 januari 2012 bijstand verleend naar de norm voor een alleenstaande. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het bezwaar betrof de ingangsdatum van de bijstand.
1.5.
Bij besluit van 21 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 5 maart 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. Anders dan appellante stelt, kan de brief niet worden aangemerkt als een melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de WWB en ook niet als een aanvraag om bijstand als bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de WWB. Bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat bijstand wordt verleend met ingang van een eerdere datum dan 25 januari 2012, de meldingsdatum, doen zich niet voor.
3.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die rechtvaardigen dat haar met terugwerkende kracht tot - in ieder geval 20 december 2011, de datum van de brief - bijstand wordt verleend. Daartoe heeft zij, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Conform de bij e-mailbericht van 17 oktober 2011 tijdens haar verblijf in Kameroen gegeven instructie van haar klantmanager, heeft appellante bij de brief laten weten dat zij was teruggekeerd in Nederland. Gelet hierop had het college appellante er direct na de brief op moeten attenderen dat zij zich moest melden bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om weer voor bijstand in aanmerking te komen. Het college heeft dit nagelaten. Deze nalatigheid levert een bijzondere omstandigheid op als hiervoor bedoeld.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van artikel 43 en 44 van de WWB
(uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat appellante met ingang van een vóór de melding op
25 januari 2012 gelegen datum bijstand wordt verleend. Niet valt in te zien dat het college appellante er na ontvangst van de brief op had moeten attenderen dat zij zich bij het Uwv moest melden om bijstand aan te vragen. Uit de brief valt immers niet af te leiden dat appellante de intentie had om zich te melden om bijstand aan te vragen. Dit betekent dat, voor zover appellante heeft willen betogen dat zij door nalatigheid van het college is afgehouden van het indienen van een aanvraag om bijstand na haar terugkomst in Nederland, haar betoog faalt. Dat appellante tijdens haar verblijf in Kameroen een emailbericht van haar klantmanager ontving met het verzoek: “Graag uw bericht zodra u terug bent in [woonplaats]”, doet er niet aan af dat zij bij terugkomst in Nederland het intrekkingsbesluit van 15 november 2011 aantrof. De rechtbank heeft er in dit verband terecht op gewezen dat appellante, gezien een eerdere intrekking van bijstand in 2007, ervan op de hoogte was - of had moeten zijn - dat zij na de intrekking van haar bijstand per 8 november 2011 een aanvraag om bijstand moest indienen om weer voor bijstand in aanmerking te komen. Appellante had dan ook kunnen - en ook moeten - weten dat de brief niet voldoende was om weer bijstand te verkrijgen. Het behoorde tot haar eigen verantwoordelijkheid om zich na terugkomst in Nederland direct bij het Uwv te melden om bijstand aan te vragen.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2014.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) T.A. Meijering

HD