ECLI:NL:CRVB:2014:474
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand met terugwerkende kracht en bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die tot en met 11 december 2009 een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet, had op 28 januari 2010 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij verzocht om bijstand met terugwerkende kracht vanaf 13 november 2009, maar het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de regels rechtvaardigden.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat er wel degelijk bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat hij bijstand over de periode van 12 december 2009 tot 28 januari 2010 zou moeten ontvangen. Hij verwees naar zijn slechte psychische gezondheid en de moeizame relatie met de bijstandsverlenende dienst.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat volgens vaste rechtspraak geen bijstand wordt verleend voor een periode voorafgaand aan de datum van melding om bijstand aan te vragen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij voor 28 januari 2010 niet in staat was om zich te melden voor bijstand. De argumenten van de appellant werden niet onderbouwd met medische gegevens en de eerdere problemen met de bijstandsverlenende dienst werden niet als bijzondere omstandigheden erkend.
Daarom heeft de Raad het hoger beroep afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.