ECLI:NL:CRVB:2014:467

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
18 februari 2014
Zaaknummer
12-5090 WWB-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake intrekking bijstand op grond van onderzoeksgegevens en inlichtingenverplichting

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 18 februari 2014, wordt de intrekking van de bijstand van appellant besproken. Appellant ontving sinds 11 augustus 2009 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van anonieme meldingen over een hennepkwekerij op zijn uitkeringsadres, heeft het college van burgemeester en wethouders van Almere een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek, uitgevoerd door de Sociale Recherche Flevoland, leidde tot een huiszoeking op 19 oktober 2011, waarbij materialen zijn aangetroffen die verband houden met hennepteelt. Op basis van deze bevindingen heeft het college op 1 november 2011 de bijstand van appellant met terugwerkende kracht ingetrokken, stellende dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden.

Appellant heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 14 maart 2012. De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, waarbij hij aanvoert dat de besluiten niet deugdelijke motivering bevatten en dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden.

De Raad oordeelt dat het college niet heeft aangetoond dat appellant in de te beoordelen periode een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. De onderzoeksgegevens, met name de bevindingen van de huiszoeking, wijzen erop dat appellant geen hennepkwekerij in zijn woning had. Hierdoor kan van een schending van de inlichtingenverplichting geen sprake zijn. De Raad concludeert dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert en vernietigt dit besluit. De Raad draagt het college op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 1 november 2011.

Uitspraak

12/5090 WWB-T
Datum uitspraak: 18 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 14 augustus 2012, 12/768 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.O. Reiziger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 8 januari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Reiziger. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.C. de Roos.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 11 augustus 2009 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Hij heeft bij het college opgegeven te wonen op het adres [adres 1] te [plaatsnaam] (uitkeringsadres).
1.2.
Naar aanleiding van diverse anonieme meldingen dat appellant op het uitkeringsadres een hennepkwekerij heeft en daarnaast samenwoont met [naam] ([naam]) op het adres [adres 2] te [plaatsnaam], heeft het samenwerkingsverband Sociale Recherche Flevoland (sociale recherche) op verzoek van het college een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader is onder meer gebruik gemaakt van gegevens van de regiopolitie Flevoland. Uit deze gegevens komt naar voren dat de regiopolitie op 19 oktober 2011 een huiszoeking heeft verricht in de woning aan het uitkeringsadres en dat daarbij spullen zijn aangetroffen die verband houden met, en zijn gebruikt voor, het kweken van hennep, zoals een bevuild koolstoffilter, lampen, bakken met en zonder potaarde, een ventilator en een schaar met hennepresten. Voorts is dossieronderzoek verricht, zijn gegevens opgevraagd over het verbruik van water en energie op beide adressen, is appellant verhoord en zijn omwonenden in de omgeving van het uitkeringsadres als getuigen gehoord. Daarnaast heeft de sociale recherche informatie ontvangen van de sociale recherche in dienst van de Sociale verzekeringsbank die in dezelfde periode een onderzoek heeft ingesteld naar het recht op nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet van [naam] waaronder een proces verbaal van verhoor van [naam]. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een proces verbaal van 1 december 2011. De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 1 november 2011 de bijstand van appellant met ingang van 19 oktober 2011 in te trekken. Hieraan ligt ten grondslag dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.3.
Bij besluit van 14 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 november 2011 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt, samengevat, ten grondslag dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden doordat hij geen melding heeft gemaakt van de exploitatie van de in zijn woning aangetroffen hennepkwekerij. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat noch het intrekkingsbesluit van
1 november 2011 noch het bestreden besluit een motivering bevat, zodat voor hem niet duidelijk was waartegen hij zich diende te verweren. Daarnaast bestrijdt appellant dat hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Weliswaar is in het intrekkingsbesluit van 1 november 2011 niet vermeld waaruit de schending van de inlichtingenverplichting bestond, maar dit gebrek is bij het bestreden besluit hersteld. Immers, anders dan appellant aanneemt, heeft het college in dat besluit wel gemotiveerd waarom appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Appellant heeft dit in beroep bestreden, zodat niet valt in te zien dat het voor hem niet duidelijk was waartegen hij zich moest verweren.
4.2.
Het college heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. Dat betekent dat hier beoordeeld dient te worden de periode van 19 oktober 2011 tot en met 1 november 2011 (te beoordelen periode).
4.3.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Het is daarom aan het college om aannemelijk te maken dat appellant ten aanzien van de periode in geding de inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.4.
Het college is niet in deze bewijslast geslaagd. Op grond van de onderzoeksgegevens; waarvan in het bijzonder de bevindingen tijdens de huiszoeking op 19 oktober 2011, staat vast dat appellant in de te beoordelen periode geen hennepkwekerij in zijn woning exploiteerde. Van schending van de inlichtingenverplichting op dat punt kan daarom geen sprake zijn.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert. Om die reden komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven.
5.
Vervolgens dient bezien te worden welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. In dit geval kunnen de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit niet in stand worden gelaten en kan de Raad ook niet zelf voorzien. Daarom bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het college op te dragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 1 november 2011.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het college op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar tegen het besluit van
1 november 2011.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2014.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) A.C. Oomkens

HD