ECLI:NL:CRVB:2014:4472

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 december 2014
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
13-6442 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Centrale Raad van Beroep in geschil met Belastingdienst over Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van een appellant tegen een beslissing van de Belastingdienst. Het beroepschrift was ingediend tegen een besluit van de Belastingdienst Nijmegen, gedateerd 4 juni 2013, waarin het bezwaar van de appellant tegen de ingehouden bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) niet-ontvankelijk was verklaard. De appellant, woonachtig in het Verenigd Koninkrijk, had zich tot de rechtbank Gelderland gewend, waarna het beroep werd doorgezonden naar de rechtbank Den Haag en uiteindelijk naar de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat het beroep zich richtte tegen een beslissing op bezwaar van de Belastingdienst, maar dat er geen besluiten op bezwaar van het College voor Zorgverzekeringen (Cvz) waren die relevant waren voor de zaak. De Raad heeft ambtshalve onderzocht of het beroepschrift kon worden gekoppeld aan andere aanhangige zaken, maar dit onderzoek leidde niet tot resultaat. De Raad concludeerde dat het beroepschrift niet kon worden behandeld, omdat het niet onder de bevoegdheid van de Raad viel. De Raad heeft zich dan ook onbevoegd verklaard en het beroepschrift teruggezonden naar de rechtbank Gelderland.

De uitspraak is gedaan door J. Brand, met D. van Wijk als griffier, en is openbaar uitgesproken op 31 december 2014. De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere jurisprudentie en benadrukt dat de bevoegdheid van de Raad in deze zaak niet aan de orde was, gezien de aard van het beroep.

Uitspraak

13/6442 ZVW
Datum uitspraak: 31 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het door de rechtbank Den Haag naar de Raad doorgezonden beroep tegen een besluit van de Belastingdienst Nijmegen van 4 juni 2013
Partij:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (Verenigd Koninkrijk)

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij brief van 27 juni 2013 heeft appellant zich tot de rechtbank Gelderland gewend. Appellant heeft in zijn brief vermeld dat beroep wordt ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst Nijmegen, onder nummer 0506.42.935.W.28.7, gedateerd 4 juni 2013. In de brief doet appellant zijn beklag over de Belastingdienst die het naar zijn mening mogelijk heeft gemaakt dat het College voor Zorgverzekeringen (Cvz) - kort samengevat - zijn gang kan gaan met inhoudingen op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw).
1.2.
Op verzoek van de rechtbank Gelderland heeft appellant het besluit van de Belastingdienst waartegen het beroep is gericht, inhoudende een teruggaaf, loonheffingen, bijdrage Zvw, overgelegd. In het besluit is vermeld dat het bezwaar tegen de ingehouden bijdrage Zorgverzekeringswet over 2012 niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het bezwaar te laat is ingediend. Verder is vermeld dat het bezwaar van appellant is behandeld als een verzoek om ambtshalve herziening en dat aan dat verzoek geheel of gedeeltelijk tegemoet wordt gekomen. In de rechtsmiddelenclausule is vermeld: uw bezwaar is niet-ontvankelijk. Wij hebben uw bezwaar als verzoek aangemerkt. Tegen deze beslissing op uw verzoek kunt u niet in beroep gaan. Wel kunt u in beroep gaan tegen onze beslissing om uw bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
1.3.
De Belastingdienst heeft zich in verweer op het standpunt gesteld dat door inwilliging van het verzoek - het door Achmea ten onrechte ingehouden bedrag van € 1,- is in zijn geheel aan appellant teruggegeven - geheel aan appellant is tegemoetgekomen. De Belastingdienst heeft er voorts op gewezen dat het beroep is gericht tegen de werkwijze en aanslagen van het Cvz.
2.1.
De rechtbank Gelderland heeft het beroepschrift vervolgens doorgezonden naar de rechtbank Den Haag. De rechtbank Den Haag heeft Cvz gevraagd de behandeling van de Belastingdienst over te nemen.
2.2.
Cvz heeft op dit verzoek gereageerd met de mededeling dat appellant mogelijk in beroep wenst te gaan tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2013, 12/4465.
2.3.
De rechtbank Den Haag heeft het beroepschrift vervolgens doorgezonden naar de Raad.
3.1.
De Raad heeft het geschil behandeld samen met het hoger beroepschrift van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 april 2014, genummerd 13/7242. Appellant heeft ter zitting gesteld dat het hem beter had geleken indien de zaken zouden worden afgedaan door een college waarin zowel de Raad als de Belastingrechter was vertegenwoordigd.
3.2.
De Raad heeft appellant zo begrepen dat hij het op prijs stelt dat de Raad een uitspraak zal doen over zijn hoger beroepschriften tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam genoemd in 3.1, maar dat hij ook een uitspraak wenst over zijn beroep tegen het besluit van de Belastingdienst vermeld in 1.1. In de onder 3.1 vermelde zaak heeft de Raad bij uitspraak van 31 december 2014 uitspraak gedaan.
3.3.
De Raad heeft ambtshalve bezien of het door de rechtbank Den Haag doorgezonden beroepschrift, gelet op de inhoud en de dagtekening van dit geschrift, kan worden gekoppeld aan de andere door appellant bij de Raad aanhangig gemaakte zaak, dan wel aan een bij Cvz bekende zaak, dan wel beschouwd kan worden als een hoger beroepschrift. Dit onderzoek heeft niet tot resultaat geleid. Nog daargelaten dat appellant in dit beroepschrift op volstrekt heldere wijze heeft vermeld dat het beroep zich richt tegen een precies omschreven besluit van de Belastingdienst, is de Raad niet kunnen blijken van besluiten op bezwaar van Cvz bekendgemaakt in een relevante termijn voorafgaand aan het beroepschrift. De Belastingdienst heeft in verweer bedoeld in 1.3 er weliswaar terecht op gewezen dat de bezwaren van appellant zich richten tegen de werkwijze en aanslagen van het Cvz, maar dit neemt niet weg dat er van Cvz geen besluiten op bezwaar in de relevante periode aanwezig zijn. Het beroep van appellant richt zich evenmin tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2013. Daargelaten dat het niet voor de hand ligt om tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam - die een juiste rechtsmiddelenclausule bevat - in hoger beroep te gaan bij de rechtbank Gelderland wordt in het beroepschrift met geen woord over deze uitspraak gerept.
3.4.
Gelet op hetgeen is overwogen in 1.1 tot en met 3.3 volgt dat een beroepschrift is ingediend tegen een beslissing op bezwaar van de Belastingdienst en dat geen sprake is van een zaak tot kennisneming waarvan de Raad in hoger beroep bevoegd is. De Raad kan zich dan ook gelet op artikel 8:9 van de Algemene wet bestuursrecht niet uitlaten over de relatieve competentie. De Raad wijst op zijn uitspraak van 7 juli 1995, BG 1995/1, gepubliceerd in JB 1995/238 (ECLI:NL:CRvB:1995:2F1732). De Raad zal daarom volstaan met het zenden van het beroepschrift en deze uitspraak naar de rechtbank Gelderland.

BESLISSING

De Centrale Raad verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D. van Wijk, als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 december 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) D. van Wijk
GdJ