ECLI:NL:CRVB:2014:4464

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 december 2014
Publicatiedatum
12 januari 2015
Zaaknummer
14-2822 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenlandbijdrage en bijdrageplicht van verdragsgerechtigden in de Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die in het Verenigd Koninkrijk woont en een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De appellant had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Zorginstituut Nederland, dat de buitenlandbijdrage over 2012 had vastgesteld op € 4.049,44. Het Zorginstituut, dat de taken van het College voor zorgverzekeringen (Cvz) heeft overgenomen, verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond.

De rechtbank Amsterdam had eerder de uitspraak van het Zorginstituut bevestigd, waarop de appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en de juridische context van de zaak zorgvuldig onderzocht. De Raad concludeerde dat de appellant terecht als verdragsgerechtigde was aangemerkt op basis van de Europese Verordening (EEG) nr. 883/2004, wat betekent dat hij recht had op zorg in zijn woonland, maar ook bijdragplichtig was aan Nederland.

De Raad heeft verder overwogen dat de gronden van de appellant, dat het Zorginstituut te kwader trouw een E-121 formulier had geëist en dat dit formulier onjuist was ingevuld, niet afdoen aan de bijdrageplicht. De appellant was ook zonder een correct ingevuld E-121 formulier verplicht om bij te dragen aan de zorgkosten. Bovendien werd de stelling van de appellant dat het Zorginstituut zich had gebaseerd op onjuiste informatie van de Belastingdienst verworpen, omdat het Zorginstituut gebonden was aan de vaststelling van de Belastingdienst.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep van de appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/2822 ZVW
Datum uitspraak: 31 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 april 2014, 13/7242 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (Verenigd Koninkrijk) (appellant)
Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578) oefent het Zorginstituut de bevoegdheden uit die voorheen door Cvz werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder het Zorginstituut mede verstaan Cvz.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Zorginstituut heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2014. Appellant is verschenen. Het Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
In 2012 woonde appellant in het Verenigd Koninkrijk en ontving hij een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en een lijfrente van Achmea Pensioen- en Levensverzekeringen N.V..
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 14 november 2013 (bestreden besluit) heeft het Zorginstituut het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 september 2013 - waarbij de definitieve buitenlandbijdrage over 2012 is vastgesteld op € 4.049,44 - ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1.
Ingevolge artikel 69 eerste lid, van de Zorgverzekeringswet (Zvw) melden in het buitenland wonende personen die met toepassing van Verordening (EEG) nr. 883/2004
(Vo. 883/2004) in geval van behoefte aan zorg recht hebben op zorg of vergoeding van de kosten daarvan, zoals voorzien in de wetgeving over de verzekering voor zorg van hun woonland, zich, tenzij zij op grond van de Zvw verzekeringsplichtig zijn, bij het Zorginstituut aan. In het tweede lid is, voor zover van belang, bepaald dat de in het eerste lid bedoelde personen een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage zijn verschuldigd (buitenlandbijdrage).
4.2.
Het Zorginstituut heeft - zoals door de rechtbank met juistheid is overwogen - appellant terecht aangemerkt als verdragsgerechtigde op grond van de Vo. 883/2004, zodat hij voor het recht op zorg in zijn woonland (Verenigd Koninkrijk), ten laste van Nederland op grond van artikel 69 van de Zvw over 2012 een buitenlandbijdrage verschuldigd is en dat er in 2012 bij appellant geen sprake was van een prevalerend recht.
4.3.
De gronden dat het Zorginstituut te kwader trouw een E-121 formulier van appellant heeft geëist en dat het Zorginstituut dat onjuist heeft ingevuld, doet - wat daar ook van
zij - niet af aan de bijdrageplicht van appellant. Ook zonder (juiste) inschrijving met een
E-121 formulier heeft appellant recht op verstrekkingen en is hij bijdrageplichtig. In artikel 69 van de Zvw is imperatief bepaald dat in de omstandigheden waarin appellant verkeert de buitenlandbijdrage is verschuldigd.
4.4.
De grond dat het Zorginstituut zich bij de vaststelling van de buitenlandbijdrage over 2012 heeft gebaseerd op onjuiste informatie van de Belastingdienst, treft geen doel. Het Zorginstituut is uitgegaan van de door de Belastingdienst bij beschikking vastgesteld Niet in Nederland belastbaar inkomen (NiNbi). Voor zover appellant het met die beschikking niet eens is, dient hij daartegen bij de Belastingdienst bezwaar te maken en zo nodig een procedure te starten bij de belastingrechter. Het Zorginstituut is gelet op de systematiek van artikel 6.3.1. van de Regeling zorgverzekering gebonden aan de vaststelling van de Belastingdienst en ook gehouden die NiNbi-beschikking te volgen voor de berekening van de bijdrage Zvw.
5. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.2 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 december 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) D. van Wijk

JL