ECLI:NL:CRVB:2014:4464
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Buitenlandbijdrage en bijdrageplicht van verdragsgerechtigden in de Zorgverzekeringswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die in het Verenigd Koninkrijk woont en een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De appellant had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Zorginstituut Nederland, dat de buitenlandbijdrage over 2012 had vastgesteld op € 4.049,44. Het Zorginstituut, dat de taken van het College voor zorgverzekeringen (Cvz) heeft overgenomen, verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond.
De rechtbank Amsterdam had eerder de uitspraak van het Zorginstituut bevestigd, waarop de appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en de juridische context van de zaak zorgvuldig onderzocht. De Raad concludeerde dat de appellant terecht als verdragsgerechtigde was aangemerkt op basis van de Europese Verordening (EEG) nr. 883/2004, wat betekent dat hij recht had op zorg in zijn woonland, maar ook bijdragplichtig was aan Nederland.
De Raad heeft verder overwogen dat de gronden van de appellant, dat het Zorginstituut te kwader trouw een E-121 formulier had geëist en dat dit formulier onjuist was ingevuld, niet afdoen aan de bijdrageplicht. De appellant was ook zonder een correct ingevuld E-121 formulier verplicht om bij te dragen aan de zorgkosten. Bovendien werd de stelling van de appellant dat het Zorginstituut zich had gebaseerd op onjuiste informatie van de Belastingdienst verworpen, omdat het Zorginstituut gebonden was aan de vaststelling van de Belastingdienst.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep van de appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.