ECLI:NL:CRVB:2014:4458
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Buitenlandbijdrage en rechtszekerheid in het zorgverzekeringsrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, woonachtig in Spanje, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Zorginstituut Nederland, dat de buitenlandbijdrage voor 2006 had vastgesteld op € 474,43. Dit besluit was gebaseerd op de Zorgverzekeringswet (Zvw) en volgde op een eerdere beschikking van 28 december 2011, waarin werd vastgesteld dat appellante niet in Nederland belastbaar inkomen had.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat het Zorginstituut het beginsel van rechtszekerheid had geschonden door de buitenlandbijdrage pas in 2012 vast te stellen. Daarnaast stelde zij dat er geen onherroepelijke beschikking was en dat de Sociale Verzekeringsbank (Svb) en het pensioenfonds ten onrechte geen buitenlandbijdragen op haar pensioenen hadden ingehouden.
De Raad oordeelde dat appellante, op basis van de Verordening EEG nr. 1408/71, recht had op zorg in Spanje ten laste van Nederland en dat zij op grond van artikel 69 van de Zvw een bijdrage verschuldigd was. De Raad volgde niet het standpunt van appellante dat de NiNbi-beschikking niet onherroepelijk was en concludeerde dat het bestreden besluit binnen de wettelijke termijn was genomen. De stelling van appellante over het niet inhouden van de buitenlandbijdrage door de Svb en het pensioenfonds werd verworpen, omdat deze omstandigheden niet relevant waren voor de vaststelling van de buitenlandbijdrage.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.