Uitspraak
28 maart 2014, 13/1545 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, vertegenwoordigd door zijn vader A.G. ten Vregelaar, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die zijn beroep niet-ontvankelijk had verklaard. De zaak betreft de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan de appellant was toegekend op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de jaren 2011 en 2012.
De appellant had in 2011 zorg ingekocht bij zorgverlener Kumufit, welke zorg door het Zorgkantoor Menzis volledig werd geaccepteerd. Dit leidde ertoe dat de appellant over 2011 niets hoefde terug te betalen. Echter, voor het jaar 2012 was er een pgb toegekend van € 7.385,88, waaruit ten onrechte een vordering van € 3.094,35 over 2011 was afgetrokken. Hierdoor moest de appellant € 2.902,13 terugbetalen, een bedrag dat inmiddels was verrekend met de voorschotten voor 2013.
De Raad oordeelde dat er geen inhoudelijke bezwaren waren tegen het besluit van het Zorgkantoor en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen procesbelang was. De appellant had in een brief aan de rechtbank aangegeven dat hij het eens was met het besluit van het Zorgkantoor, waardoor er geen geschil meer bestond. De Raad volgde de appellant niet in zijn standpunt dat er een oordeel ontbrak over het bedrag van € 2.902,13, aangezien dit bedrag expliciet in het besluit was opgenomen en de appellant had bevestigd dat hij het eens was met dat besluit.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 24 december 2014.