ECLI:NL:CRVB:2014:4453

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
30 december 2014
Zaaknummer
14-2543 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) en terugbetaling van onterecht ontvangen bedragen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, vertegenwoordigd door zijn vader A.G. ten Vregelaar, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die zijn beroep niet-ontvankelijk had verklaard. De zaak betreft de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan de appellant was toegekend op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de jaren 2011 en 2012.

De appellant had in 2011 zorg ingekocht bij zorgverlener Kumufit, welke zorg door het Zorgkantoor Menzis volledig werd geaccepteerd. Dit leidde ertoe dat de appellant over 2011 niets hoefde terug te betalen. Echter, voor het jaar 2012 was er een pgb toegekend van € 7.385,88, waaruit ten onrechte een vordering van € 3.094,35 over 2011 was afgetrokken. Hierdoor moest de appellant € 2.902,13 terugbetalen, een bedrag dat inmiddels was verrekend met de voorschotten voor 2013.

De Raad oordeelde dat er geen inhoudelijke bezwaren waren tegen het besluit van het Zorgkantoor en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen procesbelang was. De appellant had in een brief aan de rechtbank aangegeven dat hij het eens was met het besluit van het Zorgkantoor, waardoor er geen geschil meer bestond. De Raad volgde de appellant niet in zijn standpunt dat er een oordeel ontbrak over het bedrag van € 2.902,13, aangezien dit bedrag expliciet in het besluit was opgenomen en de appellant had bevestigd dat hij het eens was met dat besluit.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 24 december 2014.

Uitspraak

14/2543 AWBZ
Datum uitspraak: 24 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
28 maart 2014, 13/1545 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Zorgkantoor Menzis (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft zijn vader en wettelijk vertegenwoordiger, A.G. ten Vregelaar, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november. Voor appellant zijn verschenen [naam V.] en zijn moeder [naam moeder]. Het Zorgkantoor heeft zich, zoals vooraf bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. Partijen hebben gestreden over de verantwoording van een aan appellant op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten toegekend persoonsgebonden budget (pgb) over 2011 en 2012.
1.1.
Bij besluit van 18 oktober 2013 heeft het Zorgkantoor aan appellant te kennen gegeven dat de door hem over 2011 bij zorgverlener Kumufit ingekochte zorg alsnog geheel wordt geaccepteerd. Daarmee is het pgb over 2011 volledig verantwoord en hoeft appellant over 2011 niets terug te betalen. Met betrekking tot het pgb over 2012 heeft het Zorgkantoor medegedeeld dat aan appellant een pgb was toegekend tot een bedrag van € 7.385,88. Op dat bedrag is de vordering over 2011 tot een bedrag van € 3.094,35 in mindering gebracht, zoals achteraf is gebleken ten onrechte. Het ten onrechte ingehouden voorschot over 2011 wordt daarom aan appellant nabetaald. Nu appellant over 2012 slechts een bedrag van € 4.483,75 heeft verantwoord, wordt het pgb over 2012 op dat bedrag vastgesteld. Als gevolg hiervan dient appellant € 2.902,13 terug te betalen. Dit bedrag is inmiddels in mindering gebracht op de uitbetaalde voorschotten pgb over 2013.
1.2.
Bij brief van 13 november 2013 heeft appellant aan de rechtbank medegedeeld dat er geen inhoudelijke bezwaren bestaan tegen het besluit van 18 oktober 2013.
2. Omdat appellant het eens is met het besluit van 18 oktober 2013 heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard, wegens het ontbreken van procesbelang.
3. Appellant heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en gesteld dat hij zich neerlegt bij het door de rechtbank gegeven oordeel. Appellant heeft ter zitting van de Raad zijn hoger beroepsschrift nader geduid en betoogd dat hij het wel inhoudelijk eens is met de uitspraak van de rechtbank maar dat hij een oordeel mist over het bedrag van € 2.902,13 dat in 2012 ten onrechte niet aan hem is uitgekeerd.
4.1.
De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt. In het besluit van 18 oktober 2013 is uitdrukkelijk opgenomen dat een bedrag van € 2.902,13 moet worden terugbetaald, omdat voor dit bedrag geen zorg is ingekocht. Eveneens is vermeld op welke wijze dit bedrag feitelijk is verrekend. Appellant heeft in zijn brief van 13 november 2013 zonder voorbehoud de rechtbank meegedeeld dat hij het met het besluit van 18 oktober 2013 eens is. Een geschil ter zake van dit punt bestond bij de rechtbank daarom niet. Voor de opvatting van appellant dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over het bedrag van € 2.902,13 is dan ook geen plaats.
4.2.
Ook uit hetgeen appellant ter zitting bij de Raad naar voren heeft gebracht volgt niet dat er op het in 4.1 bedoelde punt nog een geschil bestaat. Het door appellant ter zitting van de Raad ingenomen standpunt dat hij ervoor heeft gekozen het bedrag van € 2.902,13 niet aan zorg te besteden, omdat voor hem niet duidelijk was of het Zorgkantoor de zorg verleend door Kumufit zou accepteren, leidt geenszins tot het oordeel dat het standpunt van het Zorgkantoor wordt bestreden dat appellant meerbedoeld bedrag niet aan zorg heeft besteed.
4.3.
Uit het verhandelde ter zitting is de Raad overigens niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan tot het oordeel zou kunnen worden gekomen dat appellant met hetgeen in de brief van 18 oktober 2013 is vermeld op enigerlei wijze tekort is gedaan. Voor het uitkeren van een bedrag van € 2.902,13 aan appellant, terwijl dit bedrag niet is besteed, bestaat geen grond.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) D. van Wijk

NW