ECLI:NL:CRVB:2014:4436

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
13-4712 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet en bijdrageplicht voor in het buitenland wonende personen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Duitsland, ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en was als verdragsgerechtigde aangemerkt door het Zorginstituut Nederland. Dit betekende dat hij recht had op zorg in zijn woonland, ten laste van Nederland, maar dat hij ook een buitenlandbijdrage moest betalen op basis van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw).

De appellant was het niet eens met de vastgestelde buitenlandbijdrage van € 1.955,10 over het jaar 2009, die door het Zorginstituut was vastgesteld in een definitieve jaarafrekening. Hij stelde dat hij geen bijdrage verschuldigd was, omdat zijn inkomen niet toereikend was en er een insolventieprocedure in Duitsland liep. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Zorginstituut ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak.

De Raad overwoog dat de financiële situatie van de verdragsgerechtigde geen rol speelt bij de vaststelling van de bijdrageplicht en dat het hoger beroep derhalve geen doel had. De Raad wees de appellant erop dat hij de mogelijkheid had om een betalingsregeling te verzoeken. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier D. van Wijk en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

13/4712 ZVW
Datum uitspraak: 10 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 juli 2013, 12/5255 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Duitsland) (appellant)
Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578) zijn de bevoegdheden van Cvz per
1 april 2014 overgegaan naar het Zorginstituut. In deze uitspraak wordt onder Zorginstituut mede verstaan Cvz.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Zorginstituut heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2014. Appellant is niet verschenen. Het Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant woont sinds januari 2009 in Duitsland en ontvangt een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
1.2.
Mede gelet op de met ingang van 1 januari 2006 in werking getreden Zorgverzekeringswet (Zvw) is appellant door het Zorginstituut - per 10 januari 2009 - als verdragsgerechtigde aangemerkt en had hij op grond van de Verordening EEG nr. 1408/71 (Vo. 1408/71) recht op zorg in zijn woonland, ten laste van Nederland. Voor dit recht op zorg is op grond van artikel 69 van de Zvw een bijdrage verschuldigd (de buitenlandbijdrage). Appellant heeft zich met een E-121 formulier ingeschreven bij het bevoegde orgaan van zijn woonplaats. Door dit orgaan, Signal Iduna Ikk te Herford, is op 25 juni 2009 bevestigd dat appellant met ingang van 10 januari 2009 in Duitsland is ingeschreven voor medische zorg en dat de kosten van die zorg ten laste van Nederland komen.
1.3.
Bij besluit van 7 mei 2012 heeft het Zorginstituut de definitieve jaarafrekening voor 2009 vastgesteld, waarbij de buitenlandbijdrage over 2009 is bepaald op € 1.955,10.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 7 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft het Zorginstituut het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het Zorginstituut de buitenlandbijdrage overeenkomstig de wettelijke regelgeving heeft vastgesteld.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij over 2009 geen buitenlandbijdrage verschuldigd is omdat zijn inkomen niet toereikend is en omdat in Duitsland een insolventieprocedure loopt.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
In artikel 69 van de Zvw is - kort gezegd - de bijdrageplicht voor in het buitenland wonende personen vastgelegd. Bij de vaststelling van de bijdrageplicht en de hoogte hiervan speelt de financiële situatie van de verdragsgerechtigde geen rol. Reeds hierom heeft het hoger beroep geen doel.
4.2.
Ter voorlichting van appellant wijst de Raad erop dat het Zorginstituut ter zitting heeft gesteld dat appellant kan verzoeken een betalingsregeling te treffen.
4.3.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) D. van Wijk

RB