3.3.Appellant heeft desgevraagd uitdrukkelijk gesteld dat zijn beroep slechts betrekking heeft op het oordeel van de rechtbank dat Zorginstituut terecht heeft vastgesteld dat hij bijdrageplichtig is. Naar appellant heeft gesteld richt het hoger beroep zich niet tegen de wijze waarop de bijdrage is vastgesteld, noch tegen de hoogte van de vastgestelde bijdrage.
4. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt. De Raad heeft reeds in eerdere uitspraken (bijvoorbeeld de uitspraak van 7 september 2011, ECLI:CRVB:2011:BT1941) verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 14 oktober 2010, C-345/09, Van Delft e.a. punten 45 tot en met 49, waarin het Hof heeft overwogen dat artikel 13, tweede lid, onder f, van de Verordening van toepassing is op personen die iedere activiteit definitief hebben gestaakt, echter alleen voor zover de bijzondere bepalingen van titel III van dezelfde Verordening niet in uitzonderingen voorzien. De artikelen 28 en 28bis staan in titel III van die verordening en wijken van die algemene regels in titel II af voor wat betreft de verstrekkingen bij ziekte aan rechthebbenden op een pensioen of rente die wonen in een andere lidstaat dan de staat die het pensioen of rente verschuldigd is. Voor deze personen bevatten de artikelen
28 en 28bis zogenaamde conflictregels om uit te maken welk orgaan de in die artikelen bedoelde prestaties moet verlenen en welke wetgeving van toepassing is (arrest Van Delft, punt 38 en ook het arrest van het Hof van 10 oktober 2013, C-321/12, Van der Helder en Farrington, punt 31).
5. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant iedere activiteit definitief heeft gestaakt. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de inkomsten die appellant geniet dienen te worden aangemerkt als pensioen of rente als bedoeld in de artikelen 28 en 28bis van de Verordening.
6. Uit hetgeen is overwogen in 4 en 5 volgt dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat appellant in een situatie verkeert waarin artikel 13, tweede lid, onder f, van de Verordening niet van toepassing is en de conflictregels van artikel 28 en 28bis toepassing dienen te vinden.
7. Het standpunt van appellant als bedoeld in 3.2 inhoudende dat de artikelen 28 en 28bis van de Verordening geen sluitende regeling bevat om uit te maken welk orgaan de in die artikelen bedoelde prestaties moet verlenen en welke wetgeving van toepassing is vindt noch steun in de tekst van de Verordening, noch steun in de ontstaansgeschiedenis van de artikelen 28 en 28bis van de Verordening - de Raad wijst in dit verband op de invoering van artikel 28bis van de Verordening bij Verordening EEG (nr. 2864/72) - noch steun in het onder 4 bedoelde arrest Van Delft.
8. Uit de conflictregels volgt welk orgaan de in die artikelen bedoelde prestaties moet verlenen en welke wetgeving van toepassing is. Anders dan appellant meent vloeit uit de conflictregels niet voort dat bewezen dient te worden dat Nederland de zorglasten voor in Spanje wonende Nederlanders altijd voor zijn rekening dient te nemen. Ook vloeit uit de conflictregels niet voort dat Nederland bij het aanvaarden van zorglasten discretionaire ruimte heeft. Het standpunt van appellant inhoudende dat bij de toepassing van de conflictregels slechts dient te worden gekeken naar de Spaanse - en in het bijzonder de
Catalaanse - wetgeving vindt geen steun in de Verordening.
9. Het door appellant ter zitting ingenomen standpunt dat aan verstrekkingen in Catalonië voorwaarden zijn verbonden als bedoeld in artikel 28bis van de Verordening behoeft geen inhoudelijke bespreking. Nog daargelaten dat met voorwaarden bedoeld in artikel 28bis van de Verordening niet wordt gedoeld op in verzekeringen voorkomende voorwaarden die zien op de afbakening en regulering van verstrekkingen, maar op de koppeling aan de verzekering op grond van ontvangen wettelijke uitkeringen dan wel een koppeling aan het al dan niet in loondienst verrichten van werkzaamheden - de Raad wijst op zijn uitspraak van17 december 2014, ECLI:NL:CRvB:2014:4331 - kan beoordeling van deze beroepsgrond, gelet op overweging 7, niet leiden tot het door appellant beoogde doel, inhoudende dat noch artikel 28 noch artikel 28bis van de Verordening van toepassing is. 10. Uit hetgeen is overwogen in 4 tot en met 9 volgt dat het hoger beroep geen doel treft en de aangevallen uitspraken, voor zover aangevochten, dienen te worden bevestigd.
11. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.