ECLI:NL:CRVB:2014:442
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van nabestaandenuitkering met terugwerkende kracht in het kader van de Algemene nabestaandenwet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. F. Bakker, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat de toekenning van zijn nabestaandenuitkering met terugwerkende kracht van slechts één jaar heeft vastgesteld. De appellant stelde dat hij recht had op een langere terugwerkende kracht vanwege zijn persoonlijke omstandigheden na het overlijden van zijn partner op 15 april 2005.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Svb terecht had besloten dat er geen bijzonder geval was dat een langere terugwerkende kracht rechtvaardigde. De appellant had in 2005 tijdig een nabestaandenuitkering aangevraagd, maar na beëindiging van zijn uitkering in 2007 en 2008 had hij pas in april 2011 een nieuwe aanvraag ingediend. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij om medische of psychische redenen niet eerder in staat was om een aanvraag in te dienen.
In hoger beroep heeft de Raad de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de Svb terecht de toekenning van de uitkering met een terugwerkende kracht van slechts één jaar had verbonden. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen nieuwe medische of financiële stukken had ingediend die een ander oordeel zouden rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door M.C. Bruning, met J.C. Hoogendoorn als griffier.