ECLI:NL:CRVB:2014:442

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
14 februari 2014
Zaaknummer
12-2804 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van nabestaandenuitkering met terugwerkende kracht in het kader van de Algemene nabestaandenwet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. F. Bakker, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat de toekenning van zijn nabestaandenuitkering met terugwerkende kracht van slechts één jaar heeft vastgesteld. De appellant stelde dat hij recht had op een langere terugwerkende kracht vanwege zijn persoonlijke omstandigheden na het overlijden van zijn partner op 15 april 2005.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Svb terecht had besloten dat er geen bijzonder geval was dat een langere terugwerkende kracht rechtvaardigde. De appellant had in 2005 tijdig een nabestaandenuitkering aangevraagd, maar na beëindiging van zijn uitkering in 2007 en 2008 had hij pas in april 2011 een nieuwe aanvraag ingediend. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij om medische of psychische redenen niet eerder in staat was om een aanvraag in te dienen.

In hoger beroep heeft de Raad de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de Svb terecht de toekenning van de uitkering met een terugwerkende kracht van slechts één jaar had verbonden. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen nieuwe medische of financiële stukken had ingediend die een ander oordeel zouden rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door M.C. Bruning, met J.C. Hoogendoorn als griffier.

Uitspraak

12/2804 ANW
Datum uitspraak: 14 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
5 april 2012, 11/1240 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2013. Mr. Bakker heeft laten weten door onvoorziene omstandigheden aanzienlijk vertraagd te arriveren bij de Raad.
Mr. N. Zuidersma, namens de Svb aanwezig, heeft voorafgaand aan het onderzoek ter zitting, desgevraagd te kennen gegeven dat zij niet in de gelegenheid was de behandeling ter zitting op een veel later tijdstip bij te wonen, maar dat zij geen bezwaar had tegen behandeling van het geding in afwezigheid van een gemachtigde van de Svb. Voor appellant is mr. Bakker verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor een uitvoerige weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
1.2. Bij beslissing op bezwaar van 11 november 2011 (bestreden besluit) heeft de Svb het besluit van 7 juni 2011 gehandhaafd waarbij aan appellant met ingang van april 2010 opnieuw een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) is toegekend en waarbij tevens is meegedeeld dat voor appellant vanaf april 2005 recht is ontstaan op een halfwezenuitkering.
2.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en aangevoerd dat hij met verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar voor zijn aanvraag in april 2011 recht heeft op een nabestaandenuitkering en voorts dat de Svb ten onrechte de aan hem toegekende halfwezenuitkering heeft ingehouden ter verrekening van in het verleden ten onrechte ontvangen nabestaandenuitkering over de periode van 1 april 2005 tot 31 mei 2007.
3.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak allereerst overwogen dat, voor zover appellant bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 20 mei 2008 waarin is meegedeeld met welke maandelijkse termijnen hij het ten onrechte uitgekeerde bedrag aan nabestaandenuitkering van € 11.724,13 dient terug te betalen, dit bezwaar niet ontvankelijk is wegens termijnoverschrijding, terwijl voorts niet is gebleken dat hij niet in staat is geweest tijdig bezwaar te maken.
3.2.
Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat de Svb in dit geval terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een bijzonder geval waardoor toekenning van de nabestaandenuitkering met terugwerkende kracht van één jaar kennelijk onredelijk zou zijn. Appellant heeft in 2005 tijdig een nabestaandenuitkering aangevraagd en deze ook gekregen. Na beëindiging van zijn uitkering bij beslissingen die dateren uit november 2007 en april 2008 heeft appellant bij verschillende gelegenheden contacten met de Svb gehad. Desondanks heeft het tot april 2011 geduurd voordat hij een (hernieuwde) aanvraag om toekenning van een nabestaandenuitkering heeft ingediend. Appellant heeft zijn stelling dat hij om medische of psychische redenen hiertoe niet eerder in staat was dan in april 2011 niet met (medische) stukken onderbouwd. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4.
Mede gelet op hetgeen ter zitting door gemachtigde van appellant is geantwoord is in hoger beroep slechts in geschil de datum met ingang waarvan aan appellant opnieuw een uitkering ingevolge de ANW is toegekend. Evenals in beroep heeft appellant betoogd dat aan hem met verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar een nabestaandenuitkering moet worden toegekend nu hij na het overlijden van zijn partner op 15 april 2005 niet goed heeft kunnen functioneren en als gevolg daarvan geen nadere informatie aan de Svb heeft verstrekt. Ook gezien zijn financiële situatie in de jaren 2005 tot 2009 meent appellant dat hij recht heeft op eerdere toekenning van de uitkering dan met ingang van april 2010.
5.
De Raad oordeelt als volgt.
5.1.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of de Svb met recht aan de toekenning aan appellant van een ANW-uitkering een terugwerkende kracht van (slechts) één jaar heeft verbonden.
5.2.
Terecht heeft de rechtbank deze vraag bevestigend beantwoord. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische dan wel financiële stukken ingebracht die aanleiding zouden kunnen geven tot een ander oordeel te komen dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
5.3.
Uit het overwogene bij 5.1 en 5.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) J.C. Hoogendoorn

CVG