ECLI:NL:CRVB:2014:4419

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
13-5207 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding wegens een dienstongeval door het college van burgemeester en wethouders van Putten. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De gemachtigde van de appellant, mr. J.H.F. Derks, had het beroep pas op 19 september 2012 ingesteld, terwijl de termijn voor het indienen van beroep zes weken na de verzending van het bestreden besluit op 16 juli 2012 verstreek. De Raad overwoog dat de termijn voor het instellen van beroep van openbare orde is en niet ter vrije beschikking van partijen staat. De gemachtigde had moeten weten dat hij binnen de gestelde termijn beroep moest instellen en dat het college niet bevoegd was om deze termijn te verlengen. De Raad oordeelde dat het ontbreken van het advies van de bezwaarschriftencommissie de appellant niet ontsloeg van de verplichting om tijdig beroep in te stellen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond.

Uitspraak

13/5207 AW
Datum uitspraak: 24 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
7 augustus 2013, 12/1425 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Putten (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.F. Derks hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Derks. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.E.G. Wiskerke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 20 september 2011 heeft het college het verzoek van appellant om schadevergoeding wegens een dienstongeval afgewezen. Daartegen heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.2.
Op 19 juni 2012 heeft de bezwaarschriftencommissie geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. Bij beslissing van 13 juli 2012 (bestreden besluit), verzonden op 16 juli 2012, is het bezwaar ongegrond verklaard. Het bestreden besluit bevat een juiste rechtsmiddelverwijzing. Bij brief van 9 augustus 2012, verzonden op 13 augustus 2012, heeft het college op verzoek van de gemachtigde van appellant alsnog het advies van de bezwaarschriftencommissie aan appellant gestuurd. Daarbij is, naar aanleiding van het verzoek van de gemachtigde van appellant, vermeld dat de gestelde termijn van zes weken voor het indienen van een beroepschrift zal gaan lopen vanaf de datum van verzending van deze brief.
1.3.
Bij brief van 19 september 2012, door de rechtbank ontvangen op 21 september 2012, heeft de gemachtigde namens appellant beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat de termijn voor het instellen van beroep van openbare orde is en niet ter vrije beschikking van partijen staat. Van een verlenging van de beroepstermijn is dan ook geen sprake. Voorts heeft de rechtbank in de brief van
9 augustus 2012 geen aanleiding gezien de overschrijding van de termijn verschoonbaar te achten. Aangezien de gemachtigde van appellant een professionele rechtshulpverlener is, had hij moeten weten dat hij binnen zes weken na bekendmaking van het bestreden besluit beroep moest instellen en dat het college niet bevoegd was om deze termijn te verlengen. Desgewenst had hij zekerheidshalve voor het einde van de beroepstermijn op nader aan te voeren gronden beroep kunnen instellen.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het ter beschikking hebben van het advies van de bezwaarschriftencommissie onontbeerlijk was voor een gefundeerd beroep. Het college is ook akkoord gegaan met het verlengen van de beroepstermijn. Binnen de oorspronkelijke beroepstermijn is het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat de termijn zou gaan lopen vanaf 13 augustus 2012 en dat het maken van afspraken ten aanzien van termijnen mogelijk was. Het college heeft immers ook niet binnen de wettelijke termijn van tien weken een beslissing op het bezwaar genomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vaststaat dat appellant niet tijdig beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit. Voor zover appellant van opvatting is dat, gelet op de brief van het college van 9 augustus 2012, op 13 augustus 2012 een nieuwe termijn van zes weken is gaan lopen, deelt de Raad die opvatting niet. Met de brief van 9 augustus 2012 is geen vervangend besluit genomen, maar is enkel het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende advies toegestuurd, zodat van een nieuwe termijn van zes weken geen sprake kan zijn. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat de termijn voor het instellen van beroep van openbare orde is en niet ter vrije beschikking van partijen staat.
4.2.
Voor zover het college met zijn brief van 9 augustus 2012 het bestreden besluit alsnog van een onjuiste rechtsmiddelverwijzing heeft voorzien, maakt dit de termijnoverschrijding niet verschoonbaar.
Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 4 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6178) leidt een gebrek in de rechtsmiddelverwijzing van een besluit in beginsel tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, indien de belanghebbende daarop een beroep doet en stelt dat de termijnoverschrijding daarvan een gevolg is. De termijnoverschrijding zal in het algemeen niet verschoonbaar zijn in gevallen waarin redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken dan wel beroep moest instellen. Van bekendheid met de termijn kan verder worden uitgegaan indien de belanghebbende al voor afloop van de termijn werd bijgestaan door een professionele rechtshulpverlener, aangezien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze over de vereiste kennis beschikt en ook diens kennis in dit verband aan de belanghebbende kan worden toegerekend.
Deze laatste situatie doet zich hier voor. Appellant werd reeds ten tijde van het bestreden besluit bijgestaan door zijn gemachtigde. De gemachtigde van appellant had als professionele rechtshulpverlener behoren te weten dat hij binnen de in het bestreden besluit gestelde termijn van zes weken beroep moest instellen en dat het niet aan het college was die termijn desgevraagd te verlengen. Het ontbreken van het advies van de bezwaarschriftencommissie stond er verder niet aan in de weg om tijdig beroep in te stellen op nader aan te voeren gronden.
4.3.
Dat het college niet binnen de wettelijke termijn van tien weken een beslissing op het bezwaar heeft genomen, kan, anders dan appellant wenst, niet tot een ander oordeel leiden. Het gaat bij de beslistermijn in bezwaar niet om een fatale termijn. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een bezwaarschrift staat beroep open.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD