ECLI:NL:CRVB:2014:4410

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
14-5832 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake dwangsom en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven. De zaak betreft een geschil over de niet tijdige besluitvorming door het college na een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 26 mei 2014 het beroep van appellante gegrond verklaard en het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Appellante heeft het college op 2 september 2014 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van dit besluit en aanspraak gemaakt op een dwangsom.

Op 5 november 2014 heeft het college alsnog een nieuw besluit genomen, waarbij het de maximaal verschuldigde dwangsom aan appellante heeft toegekend. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante geen procesbelang meer heeft, aangezien het college inmiddels aan de uitspraak van de rechtbank heeft voldaan. Appellante heeft niet gesteld dat zij schade heeft geleden door het uitblijven van het besluit, en mocht dat wel het geval zijn, kan zij een verzoek tot schadevergoeding indienen in het nog aanhangige hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De Raad heeft het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard en het college veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 121,75. Tevens is bepaald dat het college het in beroep betaalde griffierecht van € 44,- dient te vergoeden. De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier, en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.

Uitspraak

14/5832 WMO
Datum uitspraak: 24 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld.
Het college heeft geen verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 12 november 2014, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Bij uitspraak van 26 mei 2014, 13/4456, heeft de rechtbank Oost-Brabant het beroep van appellante tegen het besluit van het college van 22 augustus 2013, voor zover hier van belang, gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opdracht gegeven binnen zes weken na dagtekening van de uitspraak een nieuw besluit te nemen.
2.1.
Bij brief van 2 september 2014 heeft appellante het college wegens het overschrijden van de door de rechtbank gegeven beslistermijn in gebreke gesteld. Zij heeft het college verzocht binnen twee weken na dagtekening van deze brief een beslissing te nemen op het bezwaarschrift, bij het uitblijven waarvan zij aanspraak maakt op een dwangsom.
2.2.
Op 7 oktober 2014 heeft appellante bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het uitblijven van een nieuwe beslissing op haar bezwaar. Omdat appellante tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep had ingesteld heeft de rechtbank dit beroep doorgezonden aan de Raad.
3. Op 5 november 2014 heeft het college alsnog ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit bekendgemaakt. Bij dat besluit is tevens de volgens het college verschuldigde dwangsom vastgesteld.
4. De Raad is van oordeel dat het beroep van appellante niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu zij bij beoordeling van het door haar ingestelde beroep geen belang meer heeft. Daartoe wordt overwogen dat het college ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank alsnog een besluit heeft genomen en daarbij aan appellante de maximaal door hem verschuldigde dwangsom heeft toegekend. Van een ander belang dat ertoe noopt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond wordt verklaard is niet gebleken. In dat verband wordt erop gewezen dat appellante niet heeft gesteld dat zij schade heeft geleden, maar ook - gesteld dat die schade wel zou zijn geleden - een verzoek tot vergoeding daarvan kan worden gedaan in het nog aanhangige hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank.
5. Er is aanleiding het college te veroordelen in de door appellante gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 121,75 aan verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 121,75;
  • bepaalt dat het college het in beroep betaalde griffierecht van € 44,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) D. van Wijk

JL