ECLI:NL:CRVB:2014:4404

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
13-3387 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en voldoende medische grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering werd bevestigd. Appellant, die laatstelijk als magazijnmedewerker werkte, meldde zich op 27 april 2012 ziek vanwege lichamelijke en psychische klachten. De verzekeringsarts verklaarde hem per 16 oktober 2012 hersteld, waarna het Uwv de uitkering beëindigde. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond op basis van een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant niet hadden onderschat en dat er geen aanleiding was voor een onafhankelijk deskundige.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische beperkingen. Hij stelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie had moeten opvragen bij zijn behandelaars. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de rechtbank de beroepsgronden van appellant uitvoerig had besproken en overtuigend had gemotiveerd waarom deze niet slagen. Appellant had geen nieuwe medische gegevens ingebracht die de conclusie van de verzekeringsarts in twijfel trokken.

De Raad bevestigde dat er geen aanleiding was voor het opvragen van medische informatie, aangezien appellant ten tijde van het onderzoek niet onder behandeling was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/3387 ZW
Datum uitspraak: 24 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
15 mei 2013, 13/375 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T. Çatak, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2014. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als magazijnmedewerker, heeft zich op
27 april 2012, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld wegens lichamelijke en psychische klachten. Appellant is in dat verband gezien op het spreekuur van een verzekeringsarts. Op grond van zijn eigen bevindingen heeft de verzekeringsarts appellant per 16 oktober 2012 hersteld verklaard. Bij besluit van 9 oktober 2012 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd per 16 oktober 2012.
1.2.
Bij besluit van 13 december 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 oktober 2012 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft het bestreden besluit doen berusten op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 december 2012.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij met name betekenis toegekend aan de bevindingen van de betrokken verzekeringsartsen. De rechtbank ziet, samengevat, in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant hebben onderschat, dan wel dat de rapporten van de verzekeringsartsen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen of niet concludent zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd te kennen gegeven dat de in bezwaar ingebrachte informatie van de huisarts niet leidt tot een ander oordeel dan door de verzekeringsarts is weergegeven. De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat van de kant van appellant geen medische informatie in het geding is gebracht op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een onafhankelijk deskundige te benoemen, zoals door appellant verzocht.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Appellant benadrukt dat zijn medische situatie van dien aard is dat hij niet in staat is een specialistische behandeling dan wel een onderzoek te ondergaan in verband met zijn beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had informatie moeten opvragen bij de behandelaars en deze bij de beoordeling moeten betrekken. Appellant is verder van mening dat een onafhankelijk deskundige benoemd had moeten worden om duidelijkheid te verkrijgen over met name zijn psychische beperkingen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt, ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft, onder ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden verstaan de ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
4.2.
Dat wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen hij in beroep naar voren heeft gebracht. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de beroepsgronden van appellant uitvoerig besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Nu appellant ook in hoger beroep geen medische gegevens heeft ingebracht die reden vormen om de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken, onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen.
4.3.
Wat betreft de beroepsgrond van appellant dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie had moeten opvragen bij de behandelend sector onderschrijft de Raad dat wat het Uwv in verweer in hoger beroep naar voren heeft gebracht. Tot het opvragen van medische informatie dan wel het raadplegen van de behandelend sector was geen aanleiding, omdat appellant ten tijde van het onderzoek en ten tijde hier in geding niet onder medische behandeling was. Uit de informatie van de huisarts van 7 december 2012 blijkt dat appellant sinds 25 september 2012 niet meer bij de huisarts is geweest. Voor de conclusie dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de aard en ernst van de psychische klachten van appellant en de beperkingen voor het verrichten van arbeid dientengevolge te licht dan wel onjuist heeft ingeschat, zijn geen aanknopingspunten. Hieruit volgt dat geen aanleiding bestaat om een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) H.J. Dekker
nk