ECLI:NL:CRVB:2014:44

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
15 januari 2014
Zaaknummer
12-5339 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering op grond van de Wet WIA na arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die sinds 1980 werkzaam was bij het VUmc te Amsterdam, had zich op 13 februari 2009 arbeidsongeschikt gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante op 11 februari 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor zij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA. Appellante was het niet eens met dit besluit en heeft hoger beroep ingesteld.

De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij de conclusies van de verzekeringsartsen en de bezwaararbeidsdeskundige onderschreef. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen en dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar beperkingen onvoldoende serieus waren genomen en dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen.

De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts juist was. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de beperkingen van appellante te herzien en dat de geschiktheid voor de geselecteerde functies voldoende was gemotiveerd. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/5339 WIA
Datum uitspraak: 15 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 september 2012, 11/2156 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. van Andel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Andel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadour.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante is vanaf 23 juni 1980 werkzaam geweest bij het VUmc te Amsterdam. Op 1 mei 2008 is een einde gekomen aan haar dienstverband. Op 13 februari 2009 heeft appellante zich arbeidsongeschikt gemeld. Bij besluit van 1 februari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat zij met ingang van 11 februari 2011 - de datum in geding - minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 7 juli 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante op 11 februari 2011 weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie geselecteerde functies met de hoogste lonen met het voor appellante geldende maatmaninkomen resulteert in een verlies aan verdiencapaciteit van ongeveer 31%.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de door de (bezwaar)verzekeringsarts vastgelegde beperkingen zoals die zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
5 januari 2011. De conclusies die zijn getrokken door de verzekeringsartsen zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts onvolledig is geweest in zijn onderzoek of dat het onderzoek overigens onzorgvuldig is geweest. Evenmin heeft zij aanknopingspunten gezien om te concluderen dat de beperkingen van appellante op de datum in geding zijn onderschat. Appellante heeft haar stelling dat een urenbeperking moet worden aangenomen evenmin met medische informatie onderbouwd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd. Ook met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat deze deugdelijk is. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in haar rapport van 5 juli 2011 een toelichting gegeven waarom de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn. Volgens de bezwaararbeidsdeskundige wordt de belastbaarheid van appellante zoals neergelegd in de FML van 5 januari 2011 met het verrichten van de geselecteerde functies niet overschreden. De rechtbank heeft deze motivering gevolgd.
3.
In hoger beroep heeft appellante zich, evenals in beroep, op het standpunt gesteld dat zij meer beperkt is dan door de bezwaarverzekeringsarts wordt aangenomen. Zij is van mening dat haar beperkingen ten gevolge van haar psychische klachten onvoldoende serieus genomen zijn. Volgens appellante is ook ten onrechte gesteld dat er geen reden zou zijn voor een urenbeperking. Zij heeft immers ernstige klachten die leiden tot relevant energieverlies. Aangezien haar functionele mogelijkheden zijn overschat is appellante van mening dat de geselecteerde functies haar belastbaarheid overschrijden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad volgt het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is om de door de verzekeringsarts in de FML van 5 januari 2011 vastgestelde beperkingen voor onjuist te houden en onderschrijft de daartoe door de rechtbank gegeven overwegingen. Op basis van dossierstudie, eigen onderzoek en met meewegen van de informatie van 15 december 2009 van K. Odink, psycholoog, heeft J.B. van den Heemst, bezwaarverzekeringsarts, in zijn rapport van 25 april 2011 overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen in de belastbaarheid van appellante aan te nemen. Dit geldt ook voor het niet in aanmerking nemen van een urenbeperking. Van der Heemst heeft naar aanleiding van hetgeen op de hoorzitting aan de orde is gekomen inzichtelijk besproken waarom hij van mening is dat voor appellante geen urenbeperking geldt. Hij heeft hierbij de gegevens van Odink betrokken. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat het schrijven van M. van de Kieft, psycholoog verbonden aan PuntP, een intake op 10 oktober 2011 weergeeft en geen betrekking heeft op de datum in geding. In hoger beroep heeft appellante geen informatie ingediend die grond oplevert voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts met betrekking tot haar fysieke en psychische klachten, die, anders dan door appellante is gesteld, tot beperkingen in de verschillende rubrieken in de FML hebben geleid.
4.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de geschiktheid van appellante voor de voorgehouden functies genoegzaam is gemotiveerd door de bezwaararbeidsdeskundige. Nu in hoger beroep geen andere arbeidskundige gronden zijn ingediend dan bij de rechtbank, slaagt het hoger beroep op dit punt evenmin.
4.3.
Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Hieruit volgt dat voor een veroordeling tot schadevergoeding in deze procedure geen plaats is. Het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) Z. Karekezi

NW