ECLI:NL:CRVB:2014:4371
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens verzwegen bankrekening en overschrijding van de vermogensgrens
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege het verzwegen bezit van een bankrekening. Appellanten ontvingen vanaf 10 oktober 2008 bijstand, maar na een signaal van de Belastingdienst dat zij over een meer dan bescheiden vermogen beschikten, heeft de Dienst Werk en Inkomen een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat appellanten niet hadden gemeld dat appellante mederekeninghouder was van een bankrekening met een saldo van meer dan € 17.512,-. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft daarop de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellanten ongegrond, waarna zij in hoger beroep gingen. Tijdens de zitting op 11 november 2014 zijn appellanten verschenen, bijgestaan door hun advocaat. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de bankrekening op naam van appellante stond en dat het saldo hoger was dan het vrij te laten vermogen. Appellanten stelden dat het geld op de rekening afkomstig was van de moeder van appellante, maar konden dit niet aannemelijk maken.
De Raad oordeelde dat het feit dat de rekening op naam van appellante stond, de veronderstelling rechtvaardigde dat het saldo tot haar vermogen behoorde. De stelling van appellanten dat de rekening pas na het overlijden van de moeder was omgezet in een en/of-rekening, werd niet onderbouwd. Uiteindelijk concludeerde de Raad dat appellanten niet hadden aangetoond dat het tegoed op de rekening niet tot hun vermogen behoorde, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.