ECLI:NL:CRVB:2014:437

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
14 februari 2014
Zaaknummer
13-2318 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor functies na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De appellant, die een WAO-uitkering ontving, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn uitkering te herzien. De herziening was gebaseerd op een medisch onderzoek dat door verzekeringsartsen was uitgevoerd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die was opgesteld.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank had geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen, en het door appellant ingebrachte neuropsychologisch onderzoeksrapport leidde niet tot een ander oordeel. De Raad concludeerde dat de belasting in de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant niet overschrijdt en dat de herziening van de WAO-uitkering met ingang van 19 april 2010 terecht was.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn cognitieve beperkingen. De Raad oordeelde echter dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die zouden kunnen aantonen dat appellant meer beperkingen had dan vastgesteld in de FML. Het hoger beroep werd dan ook afgewezen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Tevens werd het verzoek tot schadevergoeding afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/2318 WAO
Datum uitspraak: 14 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank [woonplaats]van
21 maart 2013, 11/2702 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft J.R. Beukema hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2013. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J. Koning.

OVERWEGINGEN

1.
Bij beslissing op bezwaar van 2 september 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 9 november 2010, waarbij de aan appellant toegekende uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van
19 april 2010 is verhoogd naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 65 tot 80.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft, mede gelet op de wijze waarop de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hun standpunten hebben weergegeven, geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Hiervan uitgaande heeft de rechtbank geen reden gehad om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen en geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant onjuist heeft vastgelegd. Het door appellant overgelegde onderzoeksrapport van neuropsycholoog Kraayenbrink van 19 april 2011 heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel gebracht. Door appellant beperkt te achten ten aanzien van concentreren en verdelen van de aandacht en als specifieke voorwaarden in de arbeid te stellen dat hij is aangewezen op een voorspelbare werksituatie en zonder veelvuldige deadlines/productiepieken met een duurbelasting voor cognitieve taken van maximaal 75% kan niet worden gesteld dat appellant tekort wordt gedaan.
2.2.
De rechtbank heeft ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Haar is niet gebleken dat de belasting in de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt. Gelet op het loon dat appellant in de geselecteerde functies zou kunnen verdienen en het door de arbeidsdeskundige berekende maatmanloon, heeft het Uwv terecht en op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 65 tot 80%. De rechtbank is daarom tot de conclusie gekomen dat ook de arbeidskundige grondslag juist is en dat de WAO-uitkering terecht is herzien met ingang van 19 april 2010.
3.
In hoger beroep heeft appellant zijn in bezwaar en beroep aangevoerde standpunt herhaald dat bij het vaststellen van zijn beperkingen onvoldoende rekening is gehouden met de stoornissen welke naar zijn mening voortvloeien uit neuropsychologisch onderzoek. Hij acht zichzelf ook vanwege zijn cognitieve beperkingen niet in staat tot het vervullen van de geselecteerde functies.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat daarover gemotiveerd en op inzichtelijke wijze is gerapporteerd. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad onderschrijft de aan dat oordeel ten grondslag liggende overwegingen, zoals samengevat weergegeven onder 2.1. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat er aanleiding is om te oordelen dat hij op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten, meer beperkingen heeft dan zijn neergelegd in de FML.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde beperkingen is in de voorhanden zijnde gegevens voldoende steun te vinden voor het oordeel van de rechtbank dat de belasting in de aan appellant voorgehouden functies zijn beperkingen niet te boven gaat en dat deze functies daarmee voor hem in medisch opzicht geschikt zijn te achten.
5.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek tot vergoeding van schade wordt afgewezen.
6.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) J.C. Hoogendoorn

CVG