ECLI:NL:CRVB:2014:4336

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2014
Publicatiedatum
22 december 2014
Zaaknummer
CRvB-12-1385 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en proceskostenveroordeling in sociale zekerheidszaken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Spanje, had hoger beroep ingesteld tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering had ingetrokken. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover het Uwv niet was veroordeeld in de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en de kosten van inzage in het Justitiële Documentatieregister. De Raad oordeelde dat deze kosten wel degelijk in aanmerking moesten worden genomen, en heeft het Uwv veroordeeld tot betaling van deze kosten. Daarnaast heeft de Raad het hoger beroep tegen een tweede uitspraak van de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard, omdat het Uwv inmiddels had besloten om de uitkering over een bepaalde periode alsnog te vergoeden. De totale proceskosten die het Uwv aan de appellant moet vergoeden, zijn vastgesteld op € 3.951,72, inclusief de kosten van rechtsbijstand en reiskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor het Uwv om de gemaakte kosten van rechtsbijstand te vergoeden.

Uitspraak

12/1385 WAO, 13/3409 WAO, 14/5744 WAO
Datum uitspraak: 19 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van
24 januari 2012, 11/5852 (aangevallen uitspraak 1) en 28 mei 2013, 12/3722 (aangevallen uitspraak 2).
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Spanje, (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J.T.J. Meuwissen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgehad op 7 november 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Meuwissen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 27 juli 2011 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering met ingang van 1 augustus 2011 ingetrokken, omdat appellant zich zou onttrekken aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 17 november 2011 ongegrond verklaard.
1.3.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het besluit van 17 november 2011 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, het besluit van 27 juli 2011 herroepen en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. Het Uwv is veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 874,- en bepaald is dat het Uwv aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 41,- vergoedt.
2.1.
Bij besluit van 2 april 2012 heeft het Uwv de uitkering met ingang van 1 januari 2012 ingetrokken. De uitkering is bij besluit van 14 juni 2012 met ingang van 4 april 2012 heropend, omdat het gratieverzoek van appellant is ingewilligd.
2.2.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 april 2012 is bij besluit van 4 juli 2012 ongegrond verklaard.
2.3.
Bij aangevallen uitspraak 2 is het beroep tegen het besluit van 4 juli 2012 ongegrond verklaard.
2.4.
Bij besluit van 1 september 2014 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van
2 april 2012 alsnog gegrond verklaard. Daarbij is meegedeeld dat de uitkering over de periode van 1 januari 2012 tot 4 april 2012 zal worden nabetaald. Bij besluit van 10 oktober 2014 is het bedrag van de over deze periode te vergoeden wettelijke rente vastgesteld.
3. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de proceskostenveroordeling in aangevallen uitspraak 1 onvolledig is. Voorts is verzocht om vergoeding van wettelijke rente in verband met de nabetaling van de uitkering over de periode van 1 januari 2012 tot
4 april 2012.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft gesteld dat bij aangevallen uitspraak 1 de proceskostenveroordeling ten onrechte niet de voor de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand omvat. Het Uwv heeft erkend dat deze kosten in aanmerking hadden moeten worden genomen tot een bedrag van € 874,-. Appellant heeft aangegeven dat daarmee aan de beroepsgrond is tegemoetgekomen.
4.2.
Appellant heeft verzocht om vergoeding van een bedrag van € 356,21 in verband met de kosten van inzage in de Justitiële Documentatie. Door het Uwv is toegezegd hiervoor een bedrag van € 4,54 te vergoeden. Het resterende bedrag dat appellant voor de inzage heeft geclaimd kan niet worden toegewezen. Namens appellant is toegelicht dat het een vergoeding betreft voor de tijd die gemoeid is met reizen, inzien en overschrijven van de documenten door de gemachtigde, omdat deze slechts konden worden ingezien en niet gekopieerd of meegenomen. Deze kosten moeten echter worden geacht te zijn begrepen in het forfaitaire bedrag voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
4.3.
De gevorderde kosten van telefoongesprekken komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat niet aannemelijk is dat deze telefoongesprekken daadwerkelijk zijn gemaakt voor de behandeling van het bezwaar, waarop is beslist bij het besluit van
17 november 2011. De door appellant overgelegde specificaties van zijn telefoonkosten over de periode van 30 november 2011 tot april 2012 zijn daarvoor onvoldoende. Op basis daarvan kan niet worden aangenomen dat ook vóór 17 november 2011 telefoonkosten zijn gemaakt, nog daargelaten dat de omvang van die kosten niet zou zijn te bepalen. Daaraan doet niet af dat appellant van provider is gewisseld en hij geen gegevens van de oude provider meer kon krijgen, aangezien deze omstandigheden voor zijn risico dienen te blijven.
4.4.
Het Uwv heeft ter zitting toegezegd om - naast de vergoeding van de griffierechten (voor het instellen van beroep) die bij aangevallen uitspraak 1 is opgedragen - een bedrag van
€ 41,- te vergoeden in verband met de door appellant in eerste aanleg betaalde griffierechten (voor het aanhangig maken van de voorlopige voorziening).
4.5.
Aan beoordeling van de stelling of bij aangevallen uitspraak 1 de proceskostenveroordeling ten onrechte geen betrekking heeft op het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening, komt de Raad niet toe. Aangenomen moet worden dat de veroordeling tot een bedrag van € 874,- betrekking heeft op het indienen van het beroepschrift door de gemachtigde en het verschijnen op de zitting. De voorzieningenrechter heeft kennelijk geen aanleiding gezien het indienen van het verzoekschrift bij hetzelfde geschift als afzonderlijke proceshandeling te honoreren. Dit oordeel staat in hoger beroep niet ter toetsing, omdat op grond van artikel 18 (oud) van de Beroepswet tegen beslissingen van de voorzieningenrechter, anders dan die bedoeld in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geen hoger beroep open staat.
4.6.
De stelling dat over de vergoeding van het griffierecht wettelijke rente dient te worden berekend, heeft appellant ingetrokken. Zijn stelling dat wettelijke rente dient te worden berekend over het bedrag van de - in aangevallen uitspraak 1 - gegeven proceskostenveroordeling, kan niet worden gevolgd. De wetgever heeft er uitdrukkelijk voor gekozen in artikel 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht een exclusieve en uitputtende regeling te treffen voor vergoeding van kosten in verband met de behandeling van - onder meer - het beroep bij de bestuursrechter. Deze keuze staat in de weg aan toepasselijkheid van artikel 8:73 van de Awb.
4.7.
Uit overweging 4.1 tot en met 4.6 volgt dat aangevallen uitspraak 1 dient te worden vernietigd voor zover daarbij is nagelaten het Uwv te veroordelen in de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de behandeling van het bezwaar en in de kosten van inzage in het Justitieel Documentatieregister tot een bedrag van € 4,54. De Raad zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het Uwv veroordelen in deze kosten.
4.8.
Met het besluit van 1 september 2014, waarbij alsnog uitkering is toegekend over de periode van 1 januari 2012 tot 4 april 2012, is het Uwv geheel tegemoet gekomen aan appellants beroep tegen het besluit van 4 juli 2012. Dit besluit wordt daarom niet betrokken bij de beoordeling in hoger beroep. Door het Uwv is bij primair besluit van 10 oktober 2004 beslist op het verzoek om vergoeding van wettelijke rente over de nabetaling van deze uitkering. Het Uwv heeft verzocht het besluit niet in de onderhavige procedure te betrekken. Appellant heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de Raad. De Raad ziet geen aanleiding het besluit van 10 oktober 2004 in de beoordeling te betrekken.
4.9.
Nu bij het besluit van 1 september 2014 het bezwaar van appellant gegrond is verklaard en op het verzoek van appellant om vergoeding een afzonderlijk (primair) besluit is genomen, heeft appellant geen belang meer bij beoordeling van aangevallen uitspraak 2 en het besluit van 4 juli 2012. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 dient daarom
niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant voor de behandeling van het beroep tegen het besluit van 4 juli 2012 en van het hoger beroep in beide zaken. Deze kosten worden begroot op € 974,- in beroep en op € 1.948,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand en op € 151,18 aan reiskosten in hoger beroep, in totaal € 3.073,18. Vermeerderd met de proceskosten bedoeld onder 4.7 (tezamen € 878,54) zal het Uwv worden veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 3.951,72.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt aangevallen uitspraak 1 voor zover daarbij is nagelaten het Uwv te veroordelen in de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de behandeling van het bezwaar en in de kosten van inzage in de Justitiële Documentatie tot een bedrag van € 4,54;
  • bevestigt aangevallen uitspraak 1 voor het overige, voor zover aangevochten;
  • verklaart het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 316,- vergoedt;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.951,72.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van
J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) J.C. Hoogendoorn

MK