ECLI:NL:CRVB:2014:4330

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2014
Publicatiedatum
19 december 2014
Zaaknummer
12-6827 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en proceskostenveroordeling

Op 19 december 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De zaak betreft een geschil tussen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) en een betrokkene die in eerste instantie geen recht op een WIA-uitkering kreeg toegewezen. De rechtbank Haarlem had eerder het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het besluit van de appellant vernietigd, wat leidde tot het hoger beroep van de appellant. Tijdens de procedure is een neurologische expertise uitgevoerd door neuroloog A.H.C. Geerlings, die concludeerde dat de betrokkene op de datum in geding niet in staat was tot het verrichten van arbeid. Appellant heeft vervolgens op 2 juni 2014 een nieuw besluit genomen, waarbij aan de betrokkene een loongerelateerde WGA-uitkering werd toegekend, wat leidde tot een schikking tussen partijen. De Raad oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden. Tevens werd de appellant veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene, die op € 1.236,70 werden vastgesteld, inclusief griffierecht van € 466,-. De uitspraak werd openbaar gedaan op dezelfde datum.

Uitspraak

12/6827 WIA
Datum uitspraak: 19 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 11 december 2012, 11/6783 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.P. Spanjer een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. Spanjer.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Op verzoek van de Raad heeft neuroloog A.H.C. Geerlings een neurologische expertise verricht en op 19 april 2014 verslag uitgebracht van zijn bevindingen.
Appellant heeft nadere stukken ingediend en op 2 juni 2014 een nieuw besluit genomen.
Betrokkene heeft hierop haar zienswijze gegeven.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 28 april 2011 heeft appellant vastgesteld dat voor betrokkene geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van 27 juni 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit is gehandhaafd bij de beslissing op bezwaar van 18 november 2011 (bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar moet nemen en beslissingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3. Appellant heeft zich met de uitspraak van de rechtbank niet kunnen verenigen en hoger beroep ingesteld.
4. Uit het rapport van de in het procesverloop genoemde onafhankelijk deskundige blijkt, dat Geerlings betrokkene op de datum in geding, 27 juni 2011, niet in staat acht tot het verrichten van arbeid.
5. Bij het besluit van 2 juni 2014 heeft appellant besloten om aan betrokkene vanaf
27 juni 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering toe te kennen.
6. Betrokkene heeft zich met het toekenningsbesluit kunnen verenigen.
7. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
7.1.
Uit het voorgaande volgt dat met het besluit van 2 juni 2014 geheel is tegemoetgekomen aan de bezwaren van betrokkene. Het geding strekt zich, gelet op artikel 8:19, eerste lid van de Awb, dus niet mede uit tot dit nieuwe besluit.
7.2.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van gronden.
8. Er is aanleiding appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.217,50 voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (één punt voor het verweerschrift, één punt voor het bijwonen van de zitting en een half punt voor het indienen van de zienswijze, waarbij de vergoeding voor één punt
€ 487,- bedraagt), alsmede op € 19,80 voor de reiskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 1.236,70;
  • bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 466,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) R.L. Rijnen
IvR