ECLI:NL:CRVB:2014:4320

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2014
Publicatiedatum
19 december 2014
Zaaknummer
12-5164 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Breda. Appellante, die voorheen als productiemedewerkster werkte, had zich op 22 juni 2009 ziekgemeld vanwege lichamelijke en later ook psychische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 29 maart 2011, weigerde het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) deze op 31 mei 2011, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Het bezwaar van appellante werd ongegrond verklaard op 17 november 2011.

De rechtbank Breda oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de verzekeringsartsen de medische beperkingen van appellante correct hadden vastgesteld. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar psychiater, R.W. Jessurun, had aangegeven dat het te vroeg was om haar in te schakelen in het arbeidsproces. Desondanks oordeelde de Raad dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel.

De Raad bevestigde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch passend waren en dat appellante in staat was deze werkzaamheden te verrichten. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige, aangezien appellante geen objectieve medische gegevens had overgelegd die haar standpunt ondersteunden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

12/5164 WIA
Datum uitspraak: 19 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
3 september 2012, 11/6150 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2014. Appellante is daarbij - met bericht van verhindering - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is voorheen werkzaam geweest als productiemedewerkster en heeft zich op
22 juni 2009, vanuit de situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, ziekgemeld in verband met lichamelijke klachten. Nadien zijn daar ook psychische klachten bijgekomen. Op 29 maart 2011 heeft zij een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 31 mei 2011 heeft het Uwv geweigerd appellante in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid per 20 juni 2011 minder dan 35% bedraagt. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 17 november 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep), rekening houdend met de klachten van appellante aan de rug en aan de hand, psychische klachten en vermoeidheidsklachten, niet te geringe medische beperkingen vastgesteld. De rechtbank is voorts niet gebleken dat de belasting van de appellante voorgehouden functies haar functionele mogelijkheden overschrijdt.
3. In hoger beroep heeft appellante nogmaals gewezen op de brief van haar behandelend psychiater R.W. Jessurun van 12 september 2011, waarin Jessurun volgens appellante duidelijk aangeeft dat het te vroeg is om haar in te schakelen in het arbeidsproces en dat een geforceerde inschakeling in het arbeidsproces vermoedelijk zal leiden tot een nieuwe decompensatie. Om die reden handhaaft appellante het verzoek om een onafhankelijke psychiater te benoemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aan de door de primaire verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) een aanvullende beperking ten aanzien van persoonlijk risico op grond van het medicijngebruik toegevoegd. Zij heeft voorts kennisgenomen van de brief van psychiater Jessurun van 12 september 2011 en heeft in haar rapport van 24 januari 2012 gemotiveerd uiteengezet dat de informatie van Jessurun niet kan leiden tot meer beperkingen voor de psychische belastbaarheid van appellante dan de primaire verzekeringsarts in de FML heeft opgenomen. Naar haar oordeel is er in passende arbeid, waarbij met de beperkingen van appellante voor psychisch belastende factoren is rekening gehouden, geen reden om op voorhand te veronderstellen dat dit zou moeten leiden tot psychische decompensatie.
4.2.
Er is geen reden te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. Appellante heeft ook in hoger beroep geen objectief medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat zij meer beperkingen heeft dan zijn opgenomen in de FML. Ook de brief van psychiater Jessurun geeft daartoe geen enkele indicatie. Evenals in de procedure bij de rechtbank, wordt dan ook geen aanleiding gezien voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 14 november 2011 voldoende toegelicht dat appellante per 20 juni 2011 in staat was de aan die functies verbonden werkzaamheden te verrichten.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van
J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
19 december 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) J.C. Hoogendoorn

NK