ECLI:NL:CRVB:2014:4319
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en bijduiding van functies zonder nieuwe uitlooptermijn
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die oorspronkelijk was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 18 juli 2011 besloten om de uitkering per 19 september 2011 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, op basis van de mogelijkheid voor appellant om vijf functies te vervullen. Na bezwaar heeft het Uwv de uitkering opnieuw herzien naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
In hoger beroep was de centrale vraag of het Uwv een uitlooptermijn had moeten hanteren na de nieuw geduide functies. De gemachtigde van appellant stelde dat de wijziging van de arbeidsongeschiktheid en de hoogte van de WAO-uitkering een uitlooptermijn vereiste, ongeacht of de nieuwe functies in het verlengde lagen van de oude functies. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat appellant voldoende duidelijkheid had over zijn geschiktheid voor de bijgeduide functies, aangezien deze onder dezelfde SBC-code vielen als de eerder voorgehouden functies. Hierdoor was er geen noodzaak voor een nieuwe uitlooptermijn, aangezien er al een termijn van twee maanden was gegeven bij het eerdere besluit.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van griffier J.C. Hoogendoorn, op 19 december 2014.