ECLI:NL:CRVB:2014:431

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
13-689 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van volledige arbeidsongeschiktheid bij aanvang verzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, was van mening dat hij recht had op deze uitkering, omdat hij bij aanvang van zijn verzekering niet volledig arbeidsongeschikt was. De Raad heeft echter vastgesteld dat de appellant bij aanvang van zijn verzekering op 4 juli 2008 reeds ernstige gezondheidsklachten had, waaronder een rugaandoening en vaatproblemen, die zijn mobiliteit ernstig belemmerden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de medische en arbeidskundige grondslagen van het besluit van het Uwv om de uitkering te weigeren, voldoende waren onderbouwd.

De Raad heeft de argumenten van de appellant, die stelde dat hij ondanks zijn klachten in staat was om te werken, niet gevolgd. De Raad concludeerde dat de appellant, gezien zijn gezondheidsproblemen, niet in staat was om zijn werkzaamheden als general trader te verrichten. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de appellant bij aanvang van zijn verzekering al volledig arbeidsongeschikt was en dat er geen andere passende functies voor hem beschikbaar waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde.

De uitspraak benadrukt het belang van medische gegevens en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid bij aanvragen voor WIA-uitkeringen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/689 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van
20 december 2012, 11/1115 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 31 januari 2014
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft R. Brandse hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een arbeidskundig rapport ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door R. Brandse. Het Uwv was vertegenwoordigd door
E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 4 oktober 2010 heeft het Uwv geweigerd om appellant met ingang van
16 juli 2010 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), op de grond dat appellant reeds bij aanvang van zijn verzekering ingevolge de Wet WIA arbeidsongeschikt was.
1.2. Bij besluit van 30 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 oktober 2010 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven.
2.2. Bij de door haar uitgesproken vernietiging van het bestreden besluit, heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat er gebreken kleven aan zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, zoals de rechtbank eerder, bij tussenuitspraak van
29 maart 2012, 11/1115, had vastgesteld.
2.3. De rechtbank heeft zich inhoudelijk kunnen verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag, zoals deze grondslagen met de ter uitvoering van genoemde tussenuitspraak door de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige nader uitgebrachte rapporten, uiteindelijk zijn komen te luiden.
2.4. Kort weergegeven komt het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit hierop neer, dat de rechtbank zich heeft kunnen verenigen met de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat uit het geheel van de omtrent appellant beschikbare medische gegevens onmiskenbaar naar voren komt dat hij vanwege de bij hem bestaande rugaandoening en zijn vaatproblemen, reeds bij aanvang van zijn verzekering op
4 juli 2008 dusdanig ernstige gezondheidsklachten had, dat zijn mobiliteit daardoor ernstig werd belemmerd.
2.5. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat uit de beschikbare stukken voldoende blijkt dat de belasting verbonden aan de werkzaamheden als general trader waarmee appellant op 4 juli 2008 verzekerd raakte voor de Wet WIA, zijn belastbaarheid overschrijdt, in het bijzonder ten aanzien van de aspecten staan, staan tijdens het werk, lopen, lopen tijdens het werk, traplopen en tillen. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met het standpunt van de bezwaararbeidsdeskundige dat appellant, gegeven die overschrijding van zijn belastbaarheid, van meet af aan niet in staat is geweest tot het verrichten van zijn werkzaamheden.
2.6. De andersluidende opvatting van de door appellant geraadpleegde arbeidsdeskundige Mijnders, dat appellant ondanks zijn klachten toch in staat is geweest tot het verrichten van zijn arbeid, daar het om een afwisselende functie ging met een zeer hoge mate van eigen regelcapaciteit voor appellant en met de beschikbaarheid van hulp van personeelsleden voor taken die voor appellant zelf te belastend waren, is door de rechtbank niet gevolgd, in welk verband de rechtbank heeft overwogen dat appellant bij uitvoering van zijn werkzaamheden ook moest traplopen en - bij bezoek aan klanten en beurzen - moest staan en lopen.
2.7. Ten slotte heeft de rechtbank zich ook kunnen stellen achter het, door appellant met een afzonderlijke bezwaar- of beroepsgrond betwiste, standpunt van de bezwaararbeidsdeskundige dat er per 4 juli 2008 evenmin voldoende andere voor appellant passende functies vielen aan te wijzen.
3.
Het hoger beroep van appellant moet worden geacht te zijn gericht tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. Onder verwijzing naar het rapport van arbeidsdeskundige Mijnders, houdt appellant staande dat hij bij aanvang van zijn verzekering voor de Wet WIA, ondanks zijn lichamelijke gezondheidsproblemen, wel degelijk - de Raad begrijpt: zo niet volledig dan toch in substantiële mate - in staat is geweest tot het verrichten van het eigen werk. Hij wijst erop dat hij feitelijk loon heeft ontvangen, wat volgens appellant eveneens wijst op een nog bestaan hebbende reële verdiencapaciteit. Appellant handhaaft met stelligheid zijn opvatting dat het Uwv ten onrechte is uitgegaan van een reeds bij aanvang van zijn verzekering bestaande volledige arbeidsongeschiktheid.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Partijen zijn het erover eens, en ook de Raad gaat ervan uit, dat de verzekering van appellant voor de Wet WIA een aanvang heeft genomen toen hij, na overdracht van zijn aandelen, op 4 juli 2008 als general trader in dienst trad van het elektronicabedrijf waarvan hij tot dan toe directeur-grootaandeelhouder was geweest.
4.3.
Op grond van het geheel van de over appellant beschikbare medische gegevens staat eveneens vast - op zich wordt dit door appellant ook niet betwist - dat hij bij aanvang van zijn verzekering reeds ernstige gezondheidsklachten en gezondheidsproblemen had. Uit het rapport van bezwaarverzekeringsarts J.B. van der Heemst van 9 maart 2011 worden als diagnoses vermeld: status na recidiverende HNP lumbaal, status na cervicale HNP-operatie (in januari 2008), claudicatio intermittens, diabetes mellitus en polyneuropathie aan handen en voeten. De bezwaarverzekeringsarts wijst erop dat appellant op 17 juli 2008 is uitgevallen met klachten van een stenose in het aorta illicale traject. De stenose op basis van de arteriosclerose kan, aldus Van der Heemst, nooit een acuut probleem zijn geweest. De klachten en beperkingen hieruit voortkomend sluipen er geleidelijk in, met als consequentie dat de beperkingen bij aanvang van de verzekering op 4 juli 2008 nooit veel verschild kunnen hebben van die op 17 juli 2008.
4.4.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende heeft gemotiveerd waarom, gelet op evenvermelde medische informatie, aanleiding is gezien om de beperkingen als vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst van
28 september 2010 van toepassing te achten bij aanvang van de verzekering. Met juistheid ook heeft de rechtbank overwogen dat uit het geheel van de medische gegevens, onder meer die afkomstig van de behandelend orthopeed en de behandelend neuroloog, duidelijk blijkt dat er bij appellant al ruim voor juli 2008 forse, invaliderende klachten waren. Zo was - en nog steeds is - appellant sterk beperkt in zijn mobiliteit. In hoger beroep is niet kunnen blijken van aanknopingspunten om hierover in andere zin te oordelen dan de rechtbank. Appellant heeft niet aan de hand van medische gegevens aannemelijk kunnen maken dat zijn gezondheidssituatie en de daaruit voor hem voortvloeiende beperkingen bij het verrichten van arbeid op 4 juli 2008 onjuist zijn ingeschat.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat appellant, gegeven de voor hem van toepassing te achten beperkingen en tevens in aanmerking genomen de aan de eigen functie van general trader verbonden fysiek belastende aspecten, tot het - in een relevant te achten mate - verrichten van die eigen functie van meet af aan buiten staat is geweest. Het is niet aan redelijke twijfel onderhevig dat de belastbaarheid van appellant in die functie in het bijzonder op de aspecten lopen en staan fors werd overschreden.
4.6.
Appellant heeft het werk - van 4 juli 2008 tot 17 juli 2008 - ook maar kort kunnen volhouden. De door appellant benadrukte omstandigheid dat hij de functie voorafgaande aan het moment waarop zijn verzekering een aanvang nam al - met een geleidelijke opbouw
- feitelijk was gaan verrichten, dient in het licht van de te beantwoorden rechtsvraag of het Uwv terecht is uitgegaan van een reeds bij aanvang van zijn verzekering bij appellant bestaande arbeidsongeschiktheid, buiten beschouwing te blijven. Evenmin kan er aan worden voorbijgezien dat de medische gegevens geen aanknopingspunten bevatten om het ervoor te houden dat de gezondheidssituatie van appellant als zodanig tussen 4 juli 2008 en 17 juli 2008 wezenlijk is gewijzigd. Naar het de Raad wil voorkomen wordt hiermee onderstreept dat juist het verrichten van fysiek veel te belastende werkzaamheden in die periode tot een beduidende verergering van zijn klachten en daarmee tot uitval op korte termijn hebben geleid, en dat derhalve terecht door het Uwv is geoordeeld dat appellant, gegeven zijn gezondheidstoestand, tot het verrichten van het eigen werk van meet af aan buiten staat is geweest.
4.7.
Nu appellant, ten slotte, ook in hoger beroep niet als afzonderlijke beroepsgrond heeft betwist dat bij aanvang van zijn verzekering geen andere passende functies voor hem vielen aan te wijzen, is bij het bestreden besluit terecht beslist appellant niet voor de verzochte Wet WIA-uitkering in aanmerking te brengen om reden dat genoegzaam buiten twijfel staat dat appellant bij aanvang van zijn verzekering voor die wet reeds volledig arbeidsongeschikt was.
4.8.
Met betrekking, ten slotte, tot de door appellant ter zitting gehandhaafde grond dat het Uwv aan appellant geen uitkering mocht weigeren op grond van een reeds bij aanvang van de verzekering bestaande arbeidsongeschiktheid, aangezien de wetgever met ingang van
1 januari 2011 de artikelen die de grondslag vormen voor die weigeringsgrond uit de wet heeft geschrapt, volstaat de Raad met verwijzing naar hetgeen de rechtbank daarover in rechtsoverweging 5 van de onder 2.2 vermelde tussenuitspraak met juistheid heeft overwogen.
4.9.
Uit het overwogene onder 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) M.P. Ketting
IvR